Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 192]
| |
nergens naauwkeurig genoeg aangetekend. Tot in 't midden der zestiende eeuwe, leefde iemant te ZierikzeeGa naar voetnoot(8), die dikwils plagt te verhaalen, dat zyn Vader den Brief gezien en gelezen hadt, op welks Opschrift, aan Baljuw, Burgemeesteren, Schepenen en Raaden der Stad bevolen werdt, op zekeren bestemden nagt, ten twaalf uuren, byeen te komen, om dan eerst den Brief te openen, en de bevelen, die zy 'er in vinden zouden, op lyfstraffe, terstond ter uitvoeringe te doen brengen: waar toe zy zig van de hulp der Ingezetenen, onder 't doen van gelyke bedreiging, zouden mogen bedienen. Den Brief, ten bestemden tyde, in den vollen Raad, geopend zynde, vondt men 'er een bevel in, om de Tempeliers, zonder uitstel, van kant te helpen. De Raad bragt hier op de Stadsen andere Arbeiders in de wapenen, begaf zig, met dezelven, naar 't Huis der Tempelieren: alwaar, de deuren met geweld opgeloopen zynde, al wat men 'er vondt doodgeslaagen werdt. Twee Tempeliers, die zig toen juist in een oneerlyk Huis in de Stad ophielden, waren de eenigsten, die deezen ramp ontkwamenGa naar voetnoot(u). De goederen der Tempelieren werden, sedert, zo te Zierikzee, als in andere Steden deezer Landen, geschonken, aan de Orde der Hospitalieren van S. Jan van Jeruzalem, die tegenwoordig de Ridders van Maltha zyn, en hier te Lande, gemeenlyk, S. Jans Heeren genaamd werden. | |
[pagina 193]
| |
Veelligt zou men van de waarheid der overleveringe, raakende de uitrooijing der Tempelieren te Zierikzee, beter konnen oordeelen,Ga naar margenoot+ indien zy, die dezelve te boek gesteld hebben, te kennen gegeven hadden, door wien, de Brief, van welken wy gewaagd hebben, geschreeven was. Want dat Graaf Willem diergelyk een bevel, aan de Wethouderschap eener voornaame Stad, onder bedreiging van lyfstraffe, gegeven zou hebben, is niet te vermoeden, en bezwaarlyk met de gesteldheid der Regeeringe hier te Lande overeen te brengen. De Paus of eene Kerkelyke Vergadering zou mooglyk den Brief hebben konnen doen schryven; doch ook niet wel lyfstraf dreigen konnen. Men vindt wel, dat de Keizers, somtyds, hier te lande, bevelen gegeven hebben, om ter Heirvaart te trekkenGa naar voetnoot(v); doch van zulk een byzonder en streng bevel weet ik geen voorbeeld. 't Blykt ook niet, dat men, in 't Duitsche Ryk, streng tegen de Tempeliers gehandeld heeft. In 't Aartsbisdom van Ments, zyn zy zelfs onschuldig verklaardGa naar voetnoot(w). Men heeft dan reden om te vermoeden, dat ons den inhoud des Briefs niet net genoeg verhaald is, zonder dat ik nogtans het voornaamste deel deszelven begeer in twyfel te trekken. |
|