Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXII. Twist tusschen de Edelen en de Gemeente, over het draagen der gemeene Lasten, door den Graave, bygelegd.Graaf Willem, uit Frankryk te rug gekeerd, vondt de Hollandsche en Zeeuwsche Edelen en Steden oneenig, over het draagen der gemeene lasten. De Edelen waren hier van ouds vry van geweest: en alleenlyk verpligt, den Lande of den Graave, hunnen Leenheer, met eenige manschap, ter Heirvaart, te volgen. Doch de Steden waren niet slegts gehouden, den Graave eenige Poorters, sommigen meer, anderen minder, te leveren, om hem of den Lande, in den kryg, ten dienst te staan; maar zy moesten, daarenboven, driejaarige of jaarlyksche Bottingen of Beden betaalen: en by byzondere gelegenheden, by voorbeeld, als de Graaf ten Keizerlyken Hove verschynen moest, als zyn Broeder of Zoon Ridder werdt, en als hy zelf, of zyn Broeder of Zuster, Zoon of Dogter in de Egt tradt, moestenze ook zekere schatting opbrengenGa naar voetnoot(t). Ook deedt de Graaf, by 't ontstaan van eenen Oorlog, of uit vreeze hier voor, buitengewoone | |
[pagina 184]
| |
Beden aan den Lande. De onedele Opgezetenen des platten Lands waren van het betaalen deezer lasten niet vry. Zy en de Ingezetenen der Steden werden, naar hun vermogen, geschat, om hun aandeel in deeze lasten, Schot genaamd, op te brengen. De onvermogenden alleen, en zy, welken de Graaf, om byzondere redenen, begunstigen wilde, waren schotvryGa naar voetnoot(u). 't Schot was eene belasting op Persoonen en op goederen of inkomsten. 't Werdt gevonden, by byzondere ommeslagen over de gegoedde Ingezetenen, Schotzettingen genaamd. De Schepenen der Steden en Dorpen werden, gemeenlyk, by meerderheid van stemmen der schotgeevende Ingezetenen, tot Schotzetters en Schotgaarders of Ontvangers verkooren. Doch hunne byzondere schatting werdt, ter oorzaake der veranderingen in de gesteldheid der Huisgezinnen, en in de waarde der goederen, om de drie, vier, vyf, of zeven jaaren, veranderd. Ook droegen de Ingezetenen, den eenen tyd meer, den anderen tyd minder, in 's Graaven Schot, naar dat 's Lands nood, of 's Graaven Beden grooter of kleiner waren. Somtyds, by voorbeeld, betaalde men een' penning van ieder pond, waarop men in 't Schotboek aangeslaagen was; somtyds slegts een heller of myt, waarvan 'er drie op een' penning gingenGa naar voetnoot(v). Doch de Geestelyken, en, gelyk wy gezeid hebben, ook de Edelen waren vry van 't betaalen deezer schattinge. | |
[pagina 185]
| |
De Steden, sedert eene halve eeuw, in aanzien, merkelyk toegenomen zynde, vonden 't vreemd, dat de Edelen van de gemeene lasten verschoond bleeven, en verklaarden zig hier over openlyk genoeg. Te harder viel hun de vryheid der Edelen, door dien veelen, zonder hunnen Adeldom behoorlyk te hebben konnen bewyzen, den naam van Edel aangenomen hadden, om genot van de adelyke Vryheden te konnen hebben. 't Getal der Edelen, dus toeneemende, deedt den last der Burgeren en Landluiden, naar gelang, zwaarer worden. 't Gemor, hier over ontstaan, zou hooger geloopen hebben, zo niet de Graaf, kort na zyne te rug komst, de Edelen en de Schepens der Steden, tegen Oogstmaand des jaars 1305, in den Haage ter Dagvaart beschreeven hadt: alwaar, na ryp overleg, vastgesteld werdt ‘dat niemant van het betaalen der gemeene lasten vry zyn zou, dan die behoorlyk bewees, dat hy van adelyke afkomst wasGa naar voetnoot(x):’ waar mede de Steden, naar 't schynt, zig hebben laaten te vrede stellen. |
|