Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 171]
| |
Zierikzee belegerd door de Vlaamingen.De Vlaamingen waren, ondertusschen, onder 't beleid van Heere Guy, met eene sterke Vloot, voor Zierikzee gekomen, alle hunne kragten inspannende, om de Stad spoedig te overmeesteren. Guy, om 't Beleg, van verscheiden' kanten tevens, voort te zetten, besloot, de Haven met Koorenschooven toe te dammen; en langs den dam, de Stad te naderen. Men wil, dat die van binnen het leggen van deezen dam ligtelyk zouden hebben konnen beletten, hadden zy, toen zo wel als naderhand, geweeten, hoe ver zy met hunne Ostelen, eene soort van schietgereedschappen, met welken men zeer groote Pylen schoot, reiken konden. De Haven toegedamd zynde, sloeg Guy zyn Leger rondsom de Stad, dezelve ten naauwsten beslooten houdende. Twee Blyden werden ten Noorden, ééne ten Zuiden van de Haven opgeregt, die steenen van drie honderd ponden wierpen. Doch die van binnen, ook wel voorzien van Blyden, dreeven de steenen, die op hen afkwamen, den vyand wederom toe: somtyds met merkelyke schade van zyne stormgevaarten. Onder deezen, bedienden de Vlaamingen zig van geweldig groote Katten, op welken de Blyden geplant werden, en van hooge Evenhoogen, van welken men met pylen schoot. En het gelukte, sedert, den Belegerden, door middel van fakkels, aan pylen vastgemaakt, den brand te schieten in eene groote Katte, die geheel verteerd werdt. De vlam sloeg zo hoog, dat menze in Holland, tusschen Vlaardingen en Schiedam, bescheidenlyk zien kon. De Belegeraars, de Stads Graften gevuld hebbende, | |
[pagina 172]
| |
bestormden, van tyd tot tyd, de Poorten en muuren; doch zy werden, geduurig, met zwaar verlies, afgeslaagen en te rug gedreeven. De Zierikzeesche Vrouwen toonden ook haaren moed, in deeze gelegenheid, draagende den Mannen steenen aan, en zig benaarstigende, om den brand, die, door 't fakkelschieten, in de Stad verwekt werdt, spoedig te blusschen; of om den voortgang der vlamme te stuiten, door 't om verre haalen der ontsteken' Huizen. De Belegeraars, geenen kans ziende, om de Stad, stormenderhand, te bemagtigen, beslooten haar uit te hongeren. Het langduurig Beleg hadt 'er den voorraad reeds merkelyk doen minderen: tot zo verre, dat de Beesten, met het dak- en bedstroo en het verrotte graan uit de Stads graft, welk met leevens gevaar naar binnen gesleept werdt, gevoed moesten wordenGa naar voetnoot(n). De belegerden, van hunnen nood aan Jonkheer Willem kennis gegeven hebbende, bewoogen hem, om, in aller yl, Heirvaart in Holland te beschryven, en eene Vloot, te Schiedam, in gereedheid te doen brengenGa naar voetnoot(o). Men vindt aangetekend, dat de gantsche Raad van Holland, waar door men, waarschynlyk, de Edelen en Afgevaardigden der Steden verstaan moet, omtrent deezen tyd, ook te Schiedam vergaderd wasGa naar voetnoot(p): veelligt, onder anderen, om voor het uit- | |
[pagina 173]
| |
rusten en bemannen der Vloote zorg te draagen En deeze is de eerste reize, dat ik, in oude stukken, van de Edelen en Steden, onder den naam van Raad van Holland, gewaagd vind, zynde den naam van Staaten nog niet in gebruik. Jonkheer Willem zondt ook aan den Franschen Admiraal, Grimaldi, die reeds, kort voor 't bemagtigen van Schoonhoven, in persoon hier geweest, doch wederom vertrokken was, en nu met de Vloot nog bleef sammelen; om hem, tot het spoedig voortzetten der reize, aan te spoorenGa naar voetnoot(q). |
|