Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijKoning Eduard poogt Jan in 't bewind van 's Vaders Graafschap te stellen.In Engeland, hadt men zodra geene kennis van het omkomen van Graave Floris gekreegen, of Koning Eduard was op middelen bedagt, om Jonkheer Jan in 't bewind van 's Vaders Graafschap te doen stellen. Zyn Huwelyk was tot nog toe niet voltrokken. Eduard oordeelde, met reden, dat het nu niet langer moest uitgesteld worden. Doch alzo 'er tyd noodig was, om 'er behoorlyke voorbereidsels toe te maaken, besloot hy twee Edelen, Christiaan van Raaphorst en Reinoud de Jermeny, en twee Kerkelyken, Richard de Havering en Walter van Brugge, herwaards te zenden, met last, om te verzoeken, ‘dat 'er, uit ieder der voornaamste Landstreeken, ten minsten drie Edelen, en uit ieder der goede Steden, ten minsten twee mannen, tegen S. Maartens dag, zynde den elfden van Slagtmaand eerstkomende, naar Engeland werden afgezonden, om met Jan van Holland, Zoon en Erfgenaam van Graave Floris, over het voltrekken van zyn Huwelyk, over het bevestigen van het Verbond, eertyds met Graave Floris gemaakt, en over den toestand deezer Landen te handelen.’ De Geloofsbrief der Engelsche Gezanten was den veertienden van Herfstmaand te Berwyk getekend, en gerigt aan de Baanderheeren, Edelen, Schepenen, Burgeren, en goede mannen en alle andere Ingezetenen der Graafschappen en Landen van Holland, Zeeland, Zuidholland, Kennemerland en FrieslandGa naar voetnoot(q). De | |
[pagina 94]
| |
Koning spreekt 'er, onder anderen, met veel verfoeying in, van den moord, aan Graave Floris gepleegdGa naar voetnoot(6). Hy hadt zynen Gezanten niet alleen een Vrygeleide voor de Hollandsche AfgevaardigdenGa naar voetnoot(r); maar ook verscheiden' Brieven medegegeven: één' aan Loef van Kleeve, den Heere van Arkel, den Heere van de Lek en de Hollandsche Edelen in 't algemeen, in antwoord, zo 't schynt, op den Brief, waar by zy 's Graaven dood bekend gemaakt hadden: één' aan Schepenen, Burgemeesteren en de gantsche Gemeente der Stad Dordrecht, één' aan Wouter van Kruiningen en de gantsche Gemeente van Zeeland, en één' aan de Burgers en goede mannen van Zierikzee, in HollandGa naar voetnoot(7). Nog hadden zy eenen byzonderen Brief voor Loef van Kleeve mede, die ernstelyk verzogt werdt, te willen volharden, in de genegenheid tot den Koning, van welke hy, tot hier toe, verscheiden' blyken gegeven hadt. Eindelyk, bragten zy 'er ook éénen aan Wolferd van Borselen, die reeds, in | |
[pagina 95]
| |
byzondere onderhandeling met het Engelsche Hof, getreden wasGa naar voetnoot(s). |
|