Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVII. Invallen der Noormannen in Tiel.Dit verdrag bevestigde de rust, in een gedeelte deezer Landen, voor eene reeks van jaaren. Doch aan eenen anderen oord, werden zy eerlang wederom, door eene Vloot van Noormannen, ontrust. In't jaar duizendGa naar margenoot+en negen, voeren deezen de Merwe en Waalstroom op, tot aan Tiel, toen eene voornaame Koopstad. Op het gerugt hunner aankomst, waren de Bewooners van den Waalkant, met agterlaating van alle hunne goederen, behalven het geld, hooger op gevlugt. Godefrid, die thans het Land van Gelder, onder den titel van Voogd bestierde, hadt, schoon hy reeds zwak van Lighaam en hoog bejaard was, egter moeds genoeg om, in aller yl, eenige manschap by een te rukken, de vlugtende Landzaaten te stuiten en tegen | |
[pagina 135]
| |
de Noormannen aan te voeren. Deezen hadden, ondertusschen, Tiel overrompeld en uitgeplonderd; zonder het Klooster van S. Walburg, weleer door Walger, Graave van Teisterbant, gestigt en begiftigd, in 't allerminst te verschoonen. Godefrid, zyne benden in orde byeen gebragt hebbende, droeg het bevel over dezelven op aan Baldrik, Graave van Kleef, en aan Unroch, waarschynlykGa naar margenoot+Graave van Teisterbant. De Noormannen, op 't gezigt hunner aankomst verschrikt, verlieten de Stad, bergden den bekomen' buit in hunne Schepen, en zakten den stroom wederom af. Koelende egter, op deezen hertogt, hunnen moed, door het brandstigten in eenige gehugten, die digtst langs den oever gelegen warenGa naar voetnoot(f). Ga naar margenoot+ In 't volgend jaar, hernamen zy den aanslag met eene vloot van negentig lange Schepen. Zy hadden 't nu, veelligt, op Wyk teGa naar margenoot+Duurstede gemunt, alzo zy, door de Merwe, de Lek, en niet de Waal opvoeren. Men hadt zig, hier te Lande, in staat van tegenweer gesteld. Een aanzienlyk Leger van Voetvolk en Ruitery stondt geschaard langs den oever der Riviere; die daarenboven nog met eenige weinige Schepen bezet gehouden werdt. De voorhoede der vyandlyke Vloote, deeze voorzorg gewaar wordende, liet, midden in den stroom, het anker vallen, om de volgende Schepen af te wagten: die zo dra niet aangekomen waren, of de Bevelhebbers der Noormannen beslooten, na gehouden | |
[pagina 136]
| |
Krygsraad, van de Landing af te zien, en alleenlyk den vryen doortogt, langs den stroom, te verzoeken. Deeze werdt hun toegestaan. Doch toen, 's anderendaags, de voorste Schepen naauwlyks den Rynstroom bereikt hadden, ondernamen onze Landzaaten, met eenige weinige Schepen, op het agterste gedeelte der Noordsche Vloote, onder een woest geschreeuw, aan te vallen. Daar op wendden de voorsten de stevens te rug, en noodzaakten de onzen, voor eenen tyd, af te deinzen: ook zetteden zy eenige manschap aan Land, om den onzen den onderstand af te snyden. Met het aanbreeken van den volgenden dag, werdt 'er op onze Schepen een loos gerugt verspreid, dat de Ruitery in een scherp gevegt met den vyand geraakt was, en hem reeds veel af breuk gedaan hadt. Toen vallen de onzen, beide te water en te lande, zonder Leidsman, zonder orde, met een onbezuisd geschreeuw, aanGa naar margenoot+op den vyand: dien 't weinig werks kostte, deeze ongeregelde menigte te noodzaaken, eerst de Schepen te verlaaten, en daar na ook, te lande, met vollen ren, de vlugt te neemen: by welke egter een groot getal, door de overwinnende Noormannen, werdt omgebragtGa naar voetnoot(g). Haast kreeg men de tyding van deeze nederlaag te Utrecht, en te gelyk berigt, dat de vyand derwaards in aantogt was: waar op terstond de Huizen, langs de Haven, uit vrees dat men 'er zig van bedienen mogt, om | |
[pagina 137]
| |
het Slot te ligter te bemagtigen, afgebrand werden. Doch de Noormannen, voor de Stad gekomen, verklaarden, dat deeze schade hun leed was, dat zy niets kwaads tegen Utrecht in den zin hadden, en alleenlyk verzogten, binnen gelaaten te worden, om hunnen Godsdienst te verrigten. Dit werdt hun beleefdelyk geweigerd. En zy, onaangezien de Stad ligtelyk te bemagtigen zou geweest zyn, 't zy uit waaren eerbied voor de Bisschoppelyke Stad, of, gelyk een oud Schryver wil, uit hoogagting voor de befaamde heiligheid van den tegenwoordigen Bisschop Ansfrid, of Aufrid, trokken af, zonder iets verders te onderneemen, en verlieten deeze LandenGa naar voetnoot(h). Na deezen, heeft men hier geene invallen der Noormannen meer vernomen. |
|