Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
XV. Graaf Arnoud beoorlogt de Westfriezen.Graaf Arnoud toonde dit, niet lang na 's Vaders dood: zig vervoegende onder de Ryks Vorsten, die, tegen den aanvang des jaars negen honderd en negentig, te Maagdenburg, op een Renspel, by een gekomen warenGa naar voetnoot(r). Doch wel haast kreeg hy gewigtiger werk. De Westfriezen, door Volkmarus, Bisschop van Utrecht, opgehitst, weigerden den Graave hulde te doenGa naar voetnoot(s). Arnoud wendde wel alle poogingen aan, om hen hier toe te beweegen. Zelfs gelukte 't hem, den Bisschop, de zyde der Westfriezen te doen verlaaten. Doch deezen, voor 't wassend gezag des Graaven bedugt, stonden, in 't jaar negen honderdGa naar margenoot+drie en negentig, openlyk tegen hem opGa naar voetnoot(t). De Graaf, eene aanzienlyke magt byeen gebragt hebbende, trok, in den nazomer des zelfden jaars, waarschynlyk langs den zoom van Kennemerland aan den Duinkant, tot in 't hert van Westfriesland. Deeze Landstreek bestondt toen meest uit gebroken land; dat de Ingezetenen genoegzaam ongenaakbaar voor vyandlyke aanvallen maakte. Ook zal ons 't gevolg deezer Historie doen zien, dat de Westfriezen, doorgaans des Zomers, als de wateren droogst zyn, of des Winters, over't ys, zyn beoorlogd. In 't Noordwesten deezer Landstreeke, alwaar men thans de Schager-en Nieuwdorper Kogge heeft, ryst de grond wat hooger, dan elders, en is minst van water voorzien. Hier heenen begaf zig de Graaf, zig nederslaande in eene vlakte, | |
[pagina 130]
| |
Winkelmade genaamd, en gelegen, op of omtrent de plaats, alwaar thans het Dorp Winkel legt. Deeze vlakte hadt hy tot het slagveld uitgekooren. Ook bevondtzig, hier omtrent, de magt der Westfriezen. Eer 't op een stryden ging, gebeurde 'er iets zonderlings, 't welk de behoudenis van een goed deel van's Graaven Leger was. 't Volk, vermoedelyk afgemat, door eenen moeielyken togt, in een heet jaargetyde, hadt, in de vlakte van Winkelmade, gebrek van zoet water. Westfriesland was, ten deezen tyde, overvloedig voorzien van Meeren; doch deezen schynen allen met de Zee gemeen gelegen, en dus niet dan brak water in gehad te hebben. Sommige Kronykschryvers verhaalen, dat Graaf Arnoud, begaan met zyn volk, zig in 't gebed begaf, en daar na hun eene plaats aanwees, alwaar zy, graavende, zoet water vondenGa naar voetnoot(u). 't Gevegt viel zo voorspoedig niet uit. 's Graaven Leger werdt zo fel aangevallen van de Westfriezen, dat het wel haast ontschaard en te rug gedreevenGa naar margenoot+werdt. Arnoud zelf werdt in de vlugt gegreepen en gedood. Onze Kronyken plaatsen den Veldslag en's Graaven omkomen op den agttienden van Herfstmaand des jaars negen honderd drie en negentigGa naar voetnoot(v), en schryven hem eene Regeering van vyf jaaren toeGa naar voetnoot(w). Doch daar is nog een Brief voor handen, gegeven door zekeren Graaf Arnoud en zyne Gemaalin Lietgarda, ten behoeve van het | |
[pagina 131]
| |
Blandiner Klooster by Gend, in den jaare negen honderd agt en negentigGa naar voetnoot(x). Onze Graaf Arnoud hadt zig, in den jaare negen honderd en tagtig, by 't leeven zyns Vaders, ook in Huwelyk begeven, met zekere Lutgard, die onze beste Kronykschryvers voor eene Dogter van Romanus den jongen, Keizer in 't Oosten, gehouden hebben; doch welke, op goede gronden, door laatere Schryvers, als eene Dogter van Sigifrid, eersten Graaf van Luxemburg, aangemerkt wordt. Ook wordt Graaf Arnoud, die in den slag tegen de Friezen omkwam, by sommige oude Schryvers, de Gentenaar genoemdGa naar voetnoot(y). Anderen zeggen, dat hy het Burggraafschap te Gend, door toedoen zyner Moeder, verkreegen hadt. Uit al het welke, met de hoogste waarschynlykheid, beslooten wordt, dat onze Graaf Arnoud dezelfde is, die, in den jaare negen honderd agt en negentig, de Gift aan het Blandiner Klooster te Gend gedaan heeft. Doch hier uit volgt, dat hy, in 't jaar negen honderd drie en negentig, niet kan gesneuveld zyn. In 't jaartal van den Giftbrief, kan geen merkelyke misslag zyn ingesloopen, alzo dezelve gegeven is, onder de Regeeringe van Koning Robert, die eerst in 't jaar negen honderd zes en negentig den troon van Frankryk beklom. De tydrekening onzer oude Historie is hier derhalven wederom onzeker, en niet dan op losse | |
[pagina 132]
| |
gronden te bepaalen. Graaf Arnoud werdt, te Egmond, begraaven. Hy hadt het Klooster aldaar begiftigd met verscheiden' goederen, die te Leiden, te Vlaardingen, te Bergen in Kennemerland, te Kastrikom, te Velzen, te Sassenheim, te Voorhout, te Noordwyk en elders gelegen warenGa naar voetnoot(z): 't welk wy hier, alleenlyk, melden, om dat 'er de oudheid van alle deeze Plaatsen uit af te neemen is. Sommige Kronykschryvers tekenen aan, dat Graaf Arnoud, van Keizer Otto den III., verwierf, dat het Graafschap van Holland, van een regt Keizerlyk Leen, gelyk het van de Koningen der Franken plagt gehouden te worden, in een vry erfleen veranderd werdt: waar van hem bezegelde Brieven zouden verleend zynGa naar voetnoot(a). Doch 't is te vermoeden, dat zy de Brieven van Otto den III., in 't jaar 985, aan Dirk den II. gegevenGa naar voetnoot(b), by welken, niet het Graafschap, maar alleenlyk eenige Landen van Leen in vry eigen goed veranderd werden, kwalyk begreepen, en ten onregte op Graave Arnoud zullen toegepast hebben. In het Burggraafschap van Gend, werdt Graaf Arnoud opgevolgd, door zynen oudsten Zoon, Adelbert, in wiens nageslagt het gebleeven is, tot dat het, omtrent het einde der twaalfde eeuwe, met het Graafschap van Vlaandren vereenigd werdt. |
|