De portretten van Marnix van St. Aldegonde. Een ikonografische verkenning
(1988)–J.A. de Waard– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
2. De oudste Marnix-portrettenMen zou mogen veronderstellen, dat het portret van een zo op de voorgrond tredend figuur als Marnix was, zo niet vele, dan toch enige malen geschilderd zou zijn tijdens diens leven. Hoe vreemd het echter ook moge klinken: met absolute zekerheid kennen we geen enkel naar het leven geschilderd portret van deze belangrijke man; en de identificatie van een vooral in onze tijd naar voren geschoven portret door of uit de school van Moro wordt in deze studie ook nog op lossere schroeven gesteld dan zij reeds stond. Marnix is hier geenszins een uitzondering - er zijn genoeg grote mannen van welke professie ook, van wie het aantal portretten even gering is als dat van Marnix: denken we alleen maar aan Johan van Oldenbarnevelt, die, behoudens op een klein gegraveerd portretje van H. Hondius uit 1608, uitsluitend als grijsaard op het eind van zijn leven werd geportretteerd door de schilder M.J. van Mierevelt en naar deze, vrijwel ongevarieerd, door vele anderenGa naar voetnoot10. Maar Oldenbarnevelt was niet van adel zoals Marnix; dat maakt het gemis aan portretten van de laatste toch wel merkwaardig. Het roept de hierboven geciteerde woorden van Cornelissen en Sabbe in de herinnering over de vele onbekende feiten, die er nog steeds omtrent deze figuur zijn, vanaf zijn onbekende geboortedatum tot aan zijn onbekende doodsoorzaak toe. Om tot de oudste Marnix-afbeeldingen door te dringen, kunnen we dus geen beroep op geschilderde portretten doen: andere artistieke technieken komen ons echter gelukkig te hulp. In politiek opzicht, met name als diplomaat en afgezant van de Prins van Oranje, valt Marnix' grootste bedrijvigheid ongetwijfeld tussen de jaren 1575 - 1585. Juist uit het midden van deze periode, 1578 - 1581, stammen ook de oudste voorstellingen van hem, al of niet ad vivum getekend of vervaardigd. Ik spreek met opzet van voorstellingen en niet van portretten, om daarmee het ikonografische aspekt een wat ruimere interpretatie te geven, hetgeen mij, gezien de schrale oogst aan contemporaine portretten, hopelijk niet euvel geduid zal worden. Geen portret dus, maar een gebeurtenis is afgebeeld, waarop we de oudste voorstelling van Marnix aantreffen. Op een houtsnede van Antoon van Leest (ca. 1545-1592) zien we Marnix zijn beroemde Oratie uitspreken | |
[pagina 14]
| |
in de Rijksdag te Worms op 7 mei 1578. In deze redevoering, gehouden in het Latijn, doet Marnix in opdracht van de Staten Generaal en uit naam van aartshertog Matthias een hartstochtelijk beroep op de Duitse vorsten om de opstandige gewesten te hulp te komen tegen de Spanjaarden. De oratie werd onmiddellijk gepubliceerd en verscheen ook in Franse en Duitse vertalingen. Rhetorijckelick in ons Nederlantsche tale ouerghestelt door Iean Baptista Hovaert, Conseillier ende Meester vanden Rekeningen ons Heeren des Conincx in Brabant verscheen deze berijmde vertaling, met de hierboven genoemde houtsnede in 1579 bij Christoffel Plantijn te Antwerpen, bij wie overigens het jaar daarvoor ook de oorspronkelijke Latijnse versie en de Franse vertaling verschenen, zonder de houtsnede. Op de prent zien we Marnix ten voeten uit, naar rechts gewend, voor de troon van de keizer en omringd door de Duitse vorsten. Ongetwijfeld is de voorstelling eerder ontsproten aan de artistieke verbeelding van de kunstenaar, dan dat zij een weergave van de werkelijke situatie is. Marnix' welsprekendheid wordt alom geroemd, maar dat hij deze Latijnse oratie, in de oorspronkelijke Plantijndruk zo'n vijftig pagina's omvattend, uit zijn hoofd uitgesproken zou hebben, zoals de prent suggereert, lijkt de man te veel eer aan te doen. Deze vrijheid van voorstelling zegt intussen niets naders over de gelijkenis van de toen 38-jarige Heer van St. Aldegonde. Bij een oudste voorstelling mist men uiteraard vergelijkingsmogelijkheden: die zullen weldra volgen. Was de tijd, waarin deze prent ontstond, kenmerkend voor Marnix' nimmer aflatende strijd tegen de Spanjaarden en vooral betekenisvol voor zijn pogingen afbreuk te doen aan het gezag van de landvoogd Don Juan van Oostenrijk, de hierna volgende jaren worden geheel beheerst door zijn francofiele politiek, die hij overigens deelt met zijn heer en meester, Willem van Oranje. Werkend naar de afzwering van de wettige vorst en zoekend naar een nieuwe soeverein, waren beiden ervan overtuigd, dat die hulp uit Frankrijk moest komen, nadat deze van de Duitse vorsten uitgebleven was en de Engelse koningin een afwachtende houding bleef aannemen. Onderhandelingen met François d'Alençon, hertog van Anjou, de jongste broer van de Franse koning, waren reeds sedert 1576 gevoerd, maar waren steeds op niets uitgelopen. Het zoeken naar een nieuwe landsheer kwam na 1579 echter in een stroomversnelling na de eerste diplomatieke en militaire successen van Parma en nadat de koning de Prins van Oranje in 1580 in de ban had gedaan. Daar de hertog van Anjou in feite de enige kandidaat was, zonden de Staten Generaal in het najaar van 1580 opnieuw een gezelschap naar hem af, deze maal onder leiding van Marnix. Nadat het er aanvankelijk op leek, dat het verdrag met de Franse prins na maandenlange onderhandelingen geratificeerd zou worden, kwam het toen niet tot een beslissing | |
[pagina 15]
| |
en moest Marnix in het najaar van 1581 opnieuw langdurig naar Frankrijk en deze maal ging de reis zelfs naar Engeland waar Anjou om de hand van Elisabeth dong. Ter gelegenheid van Marnix' eerste reis als afgezant van de Staten werd in 1580 een gedenkpenning gegoten, waarop op de voorzijde zijn portret en profil afgebeeld is. Deze penning met een diameter van 38 mm is uiterst zeldzaam; exemplaren in zilver en brons bevinden zich in het British Museum te Londen, aldaar uit privé-collecties in resp. 1872 en 1865 terechtgekomenGa naar voetnoot11. Een eenzijdig gegoten exemplaar in brons met alleen de voorzijde - een replica - bevindt zich in het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Stenen te 's-Gravenhage. De maker van deze penning is onbekend, maar hij zal vrijwel zeker in de Zuidelijke Nederlanden zijn vervaardigdGa naar voetnoot12 Het portret moet beschouwd worden als het oudste, dat met zekerheid Marnix' uiterlijk weergeeft. Zeker als de penning bedoeld is als een herinneringsgeschenk aan de Franse delegatie, misschien ter plaatse door de afgebeelde zelf uitgedeeld, kan het portret alleen maar met uiterste exactheid zijn weergegeven. Het omschrift luidt: PH · DE · MARNIX · S · DV MONT · S · ALDEGONDE 1580. Het portret is, ondanks het statische, eigen aan een beeldenaar, zeer interessant voor een eerste ontmoeting: een ernstig voor zich uitziende man met een rond hoofd omlijst met kort geknipt krullend haar, een flinke snor, een kort geknipt baardje en een wat stomp toelopende neus. Gaan we terug naar de houtsnede van Van Leest, waarop Marnix eveneens en profil naar rechts is afgebeeld, dan wijkt dat profiel toch wel sterk af - het haar is veel hoger, het gelaat smaller, de neus spitser. Indien Van Leest Marnix persoonlijk gekend heeft, dan ziet het er naar uit, dat hij dit portret uit zijn herinnering getekend heeft. Op de keerzijde van de penning zien we een allegorische voorstelling: de hertog van Anjou als een zegevierende Romeinse held te paard ontvangt van Venus (d.w.z. de hoop of verwachting van het Engelse huwelijk) de kroon van de Nederlandse gewesten. Het omschrift luidt: EX VIRTUTE HONOR (uit deugd spruit eer).
Afgezien van de fantasie-voorstelling van Van Leest en de penning van 1580, komt de bekende Antwerpse graveur en portrettist Johan Wierix | |
[pagina 16]
| |
(1549-na 1615) de eer toe het enig overgebleven portret van Marnix in de bloei van zijn leven vervaardigd te hebben. De prent dateert van 1581 en werd gegraveerd op een zilverplaatje, dat bewaard is gebleven en zich thans bevindt in het Rijksprentenkabinet te AmsterdamGa naar voetnoot13. Hoewel Wierix vaker op dit edelmetaal graveerde, is dit zilverplaatje het enig nog bewaarde van deze kunstenaarGa naar voetnoot14. Het zeer fraai gegraveerde portret toont ons Marnix, evenals op de hierboven genoemde penning, midden in de periode, dat hij onderhandelde met de hertog van Anjou, om deze met de soevereiniteit van de Nederlanden bekleed te krijgen. Hoe treffend is de gelijkenis van dit portret met het profiel op de penning. We mogen veilig aannemen, dat Wierix Marnix naar het leven getekend heeft, al was het alleen al op grond van deze gelijkenis. De ronde vorm van het hoofd, de wat stomp toelopende neus, het wat uitstaande oor en de vorm van de ogen, het zijn allemaal fysieke eigenschappen, die door mode noch dracht beïnvloedbaar zijn en die door de overeenstemming tussen beide portretten de authenticiteit lijken te bevestigen. Op Wierix' prent is Marnix gekleed in een mooi gestikte buis; het is vrijwel de enige afbeelding, waarop hij modieuzer gekleed is dan op de latere prenten, waarop hij in een stemmig zwarte tabberd, afgezet met een bontrand wordt voorgesteld. Merkwaardig genoeg werd geen enkele latere kunstenaar geïnspireerd door dit portret, zoals dat wél gebeurde met de gravure die Jacques de Gheyn vervaardigde. Wellicht was daaraan geen behoefte in de tijd die volgde na het in het licht brengen van deze prent. Korte tijd later, in 1583, volgde zijn benoeming tot buitenburgemeester van Antwerpen, een ambt dat hem bepaald geen eer heeft bezorgd. Mogelijkerwijs ook hebben niet velen geweten, wie de geportretteerde was: zijn naam wordt er niet op vermeld en de fraaie zin onder de gravure: VULTUS FIGURA AFFECTIONES PECTORIS SECRETIORES INDICATGa naar voetnoot15 kan in principe onder vele portretten staan. Dat we hier Marnix voor ons hebben, blijkt alleen uit zijn wapen ter linkerzijde van het hoofd en zijn levensdevies Repos ailleurs 1581 aan de rechterzijde; dat men later niet meer wist, wie dit devies voerde, is goed te begrijpen en die onwetendheid schijnt ook wel eens gebleken te zijnGa naar voetnoot16. | |
[pagina 17]
| |
De prent werd los uitgegeven, zonder relatie tot andere gravures en zonder bestemd te worden als boekversieringGa naar voetnoot17. Afdrukken moeten altijd al uiterst zeldzaam zijn geweest: in 1877 werd op een veiling in Den Haag het voor die tijd enorme bedrag van ƒ 150,- neergeteld voor een afdrukGa naar voetnoot18. Voor de uitgave van Van Toorenenbergens Aanhangsel op de godsdienstige en kerkelijke geschriften, gepubliceerd in 1878, vervaardigde de kunstenaar J.A. Boland op staal een kopie van deze gravure, die bij nadere beschouwing minder exact is, dan hij op het oog lijktGa naar voetnoot19. Niet alleen het materiaal, waarop gegraveerd werd is zichtbaar op de afdrukken, het is vooral de meesterhand van Wierix, die zo'n duidelijk onderscheid maakt tussen de twee gravures: Wierix, zo hebben we geconstateerd, heeft het portret naar het leven vervaardigd; die derde dimensie miste Boland duidelijk bij het kopiëren, waardoor zijn prent in het platte vlak is blijven steken. De uitgever van G. Tjalma's dissertatie Philips van Marnix, Heer van St.Aldegonde - Historisch-dogmatische studieGa naar voetnoot20, kocht kennelijk het restant van de afdrukken van Bolands gravure op, want we vinden er zwakker afgedrukte exemplaren van vóór de titel van dit boek. Nieuwe afdrukken van Wierix' zilverplaatje zijn er ook gemaakt: uit een aantekening die zich bij het plaatje bevindt, blijkt dat de eerste moderne afdruk op 28 april 1910 is gemaakt en een tweede op 20 januari 1911Ga naar voetnoot21. Ook zijn er proefdrukken bekend, nog zonder onderschrift: een exemplaar is aanwezig in de collectie van het Rijksmuseum Paleis Het Loo te Apeldoorn; er bestaat nog eenzelfde afdruk, maar nu met in de lege cartouche de geschreven naam Philippe de Marivault Sr. de Ste Aldegonde, waarschijnlijk een vergissing of schrijffoutGa naar voetnoot22. | |
[pagina 18]
| |
Na Wierix wordt Marnix eerst weer geconterfeit op het einde van zijn leven, tenzij er een portret uit de tussenliggende periode van zeventien jaar is verloren gegaan of als ‘portret van een onbekende man’ doorgaat. Het is in het geheel niet onzeker, dat zo'n portret ook bestaat: in C. Kramms Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders [...]Ga naar voetnoot23 wordt een portret vermeld van Marnix in groot 4O, in 1582 getekend door Hendrik van Cleve (1525-1589), evenals Wierix Antwerpenaar. Kramm was er de eigenaar van en naderhand was het in bezit van Van Toorenenbergen. Deze vond echter de gelijkenis met de gravure van Wierix, waarvan voor hem de authenticiteit onomstotelijk was, niet zo sprekend, dat hij durfde beslissen, of de geportretteerde inderdaad Marnix was of nietGa naar voetnoot24. Ik kan hem daarin niet helemaal ongelijk geven. Het portret bevindt zich thans in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam, zodat we over de schouder van Van Toorenenbergen kunnen meekijkenGa naar voetnoot25. In de korte tijdspanne tussen het ontstaan van dit portret en dat van Wierix zou Marnix inderdaad een metamorfose ondergaan moeten hebben: de tekening van Van Cleve toont een man met een wat lang en mager gelaat, die hoegenaamd geen gelijkenis heeft met de Marnix van de penning of van Wierix, ofschoon er wel enige overeenkomsten zijn; het hoge voorhoofd, de neus, het oor en vooral de wat brede onderlip doen aan Wierix denken. Indien dit echter de Heer van St. Aldegonde is, dan moet hij tussen het ontstaan van de twee portretten ernstig ziek zijn geweest. Dit laatste is niet helemaal onjuist: omstreeks 1582 liet zijn gezondheidstoestand te wensen over, zoals o.a. uit zijn correspondentie blijkt: ‘Vostre derniere lettre m'a esté baillée, mais ma maladie ensuyvie apres tant de afflictions lune sur lautre m'a empeschée que n'en ay seu faire les instances que jeusse bien voulu’, schrijft hij op 2 juni 1582 aan Sir Francis WalsinghamGa naar voetnoot26. Of hij toen zo ziek was, dat zijn uiterlijk erdoor getekend was, is niet bekend, wel, dat hij in augustus 1583 zo ernstig ziek was, dat voor zijn leven gevreesd werdGa naar voetnoot27. Toch denk ik, dat de identificatie eerder gedaan is op basis van de gravure van De Gheyn, die qua haardracht en vorm van het gelaat beter bij deze tekening aansluit. Is Marnix misschien ook geschilderd of getekend door Dirk Barentsz (1534-1592), de bekende Amsterdamse portrettist, met wie de jonge student | |
[pagina 19]
| |
Hendrik van Cleve. Portret van een onbekende man, 1582. (cat. nr. B).
| |
[pagina 20]
| |
Marnix reeds kennismaakte tijdens zijn studietocht in Italië omstreeks 1558? Barentsz werkte en studeerde als jong schilder in Venetië en woonde bij de grote Titiaan. Carel van Mander bericht erover in zijn SchilderboeckGa naar voetnoot28: Dirck wesende ontrent oudt 21. Jaer, reysde nae Italien, hy hiel hem te Venetien by Titiaen, by den welcken hy seer aenghenaem, jae als kindt ten huyse ghehouden werdt, doende aldaer zijn overcomende, oft hem versoeckende Landtsluyden, goet onthael, ghelijck van zijn Meester hem toeghelaten oft bevolen was. Doch ghelijck hy van edelen geest en van overtreffende verstandt was, hadde geern zijne[n] Omgang met eerlijcke Luyden van macht, oft Geleerde, ghelijck hy oock Lettercondigh, Latinist, en wel gheleert was. Hy hadde in Italien groote ghemeensaem kennis ghehadt met den Heer van Aldegonde, welcke vriendtschap en kennis in Nederlandt oock tusschen hun altijt gheduerde, also dat Aldegonde nemmer in Amsterdam en quam, sonder Dirck te besoecken, en zijn geselschap te ghebruycken. Zou uit deze vriendschap wellicht een portret zijn ontstaanGa naar voetnoot29?
Al kennen we Marnix' gelaat niet in deze periode, iets over zijn uiterlijk en over zijn capaciteiten en liefhebberijen lezen we in een tweetal terloopse beschrijvingen, die tijdgenoten van hem maakten. De ene is van Paolo Rinaldi, thesaurier in Parma's leger tijdens het beleg van Antwerpen, die de vredesbesprekingen te Beveren in 1585 bijwoonde en de buitenburgemeester van de stad als volgt beschreef: C'est un gentilhomme noble, sage, accort, sagace, éloquent, expérimenté, et d'entendement très aiguisé, connaissant la bonne manière de procéder. Il est fort instruit en grec, hébreu, latin; il comprend et écrit aisément les langues espagnole, italienne, allemande, française, flamande, anglaise, et bien d'autres, mieux qu'aucun autre homme de ces pays. Il s'est âgé d'environ quarante ans, de taille moyenne, de teint foncé, mais laid de figure...Ga naar voetnoot30 De andere kennen we uit het Diarium van Arend van Buchell, een jurist, die korte tijd als secretaris in dienst is geweest van Heer Walraven van Brederode, | |
[pagina 21]
| |
Eerste Edele in de Staten van Holland. Van Buchell ontmoette Marnix op 2 augustus 1590 in Den Haag ten huize van BrederodeGa naar voetnoot31: Een van die dagen middagmaalde bij den heer van Brederode, mijn meester, Philips van Marnix, heer van Sint Aldegonde, een man van kleine of althans middelmatige gestalte, noir, et aiant une tache bien prez la joue gauche, de coeur dispost et allegre. Hij was wegens zijn inborst steeds zeer geliefd bij prins Willem van Nassau en diens bestendige metgezel geweest. Ook stond hij bekend als de schrijver van de Biëncorf, waarin hij zijn guitigen en luimigen aard aan den dag had gelegd. Hij had veel te vertellen en, begaafd als hij was met een zeldzame welbespraaktheid, weidde hij met grote beweeglijkheid over allerlei onderwerpen uit, en vertelde o.a. dat hij gewoon was al de liefhebberijen der menschen ketterijen te noemen, omdat zij wezenlijk ziekten en kwellingen van de geest zijn. En dat hij zelf aanvankelijk de ketterij had gehad om boeken in menigte te koopen en te verzamelen en dat hij, zolang dit duurde, ook niets anders had gedaan. Dat hij daarop in de ketterij van schilderijen vervallen was. En daarop weer met het kweeken en onderzoeken van bloemen en vruchten zich lang had bezig gehouden, al naardat hij voor deze of gene soort voorkeur gevoelde. Dat hij thans vooral in den tuinbouw behagen schepte en in het landleven, en dat hij kweeën van buitengewone grootte en smakelijkheid teelde, en in zijn tuin te Souburg in Zeeland dit jaar (beet-)wortels van wel twintig pond had staan en pompoenen van wel vijftig; maar dat hij bij zijn buurman in den tuin er een had gezien van wel zestig. Hij voegde er bij, dat droge en zandige grond moest gemest worden met een zwaren en vetten mest, zoals koemest, een kleigrond daarentegen met een lichteren, met paardenmest bijvoorbeeld.Ga naar voetnoot32 |
|