Iris(1928)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Vraag. Ook de lichtbewogen bladen Van den popel hangen stil, En mijn oog kan enkel raden Nu en dan een zwak getril, En de zwarte sparrenkruinen En de takken van den bruinen Beuk en bonten eschdoorn staan Onbeweeglijk in het schuine Licht, dat straks zal ondergaan. Over 't water op de weiden, Waar de schaduw scherp en net Van het licht is afgescheiden, En van donkerder palet Dieper kleuren bij 't verscheiden Van den dag zijn neergezet, Blijft mijn aandacht even dralen, Daar de vraag in mij ontwaakt, Hoe het licht, dat 's daags komt dalen En dat loodrecht de aarde raakt, Nooit de vree dier schuine stralen Heeft, noch 't hart zoo vredig maakt. Vorige Volgende