Iris(1928)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Bij 't venster. Het windje, zoel van bloemengeuren, streek Mij langs de warme wangen, zwaar en loom, De bijen gonsden om den lindeboom, Vlak bij mijn open venster, en ik keek Doelloos naar buiten, waar ik bij de heg, Aan de andere zijde van de eikenlaan, Je moeder langzaam langs haar bloemen gaan En toeven zag en uitzien langs den weg. En, toen je kwam, en, toen je naast elkaar Naar binnen ging, en zij, de slanke vrouw, Het hoofd omhoog hief - o, ik wist, hoe blauw Die oogen blonken onder 't grijze haar - Toen dacht ik, hoe ik ook wel graag tot jou Eens zóó had willen opzien - even maar. Vorige Volgende