Gebroken kleuren(1939)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 86] [p. 86] Roeping Wee den dwaas, die het onbereikbare wil bereiken, den eerzuchtige, die werkt hetgeen hij niet ver- mag. Verstandigen en sterken gaan des morgens aan hun weloverwogen taak, genieten des nachts hun wel- verdiende rust: Hij zit gebogen over zijn arbeid, hij verspilt zijn uren dag aan dag. Zoo God mij een taak heeft gegeven, die mijne krachten te boven gaat, zoo heb ik Zijn roeping niet aanvaard. Ik zal zoo dwaas niet zijn, het onbereikbare te wil- len bereiken, noch ook zoo eerzuchtig dat ik, niet doende, het- geen ik doen moest, mij zoude overwerken aan werk, dat ik niet verricht. Het werk, waartoe God mij riep, ik heb het in opperste lichtzinnigheid verlaten voor dat, dat voor mij lag, dat er voor mij niet op aan komt, dat ik doen kan en laten kan, al naar het mij lust. Ik doe, hetgeen ik doe. Soms alleen, in mijn uren van verpoozing, - want zoo zorgeloos is ook de meest lichtzinnige niet, [pagina 87] [p. 87] of zoo nu en dan in ledige oogenblikken zullen zijn gedachten vanzelf zich keeren tot hetgeen alleen beteekenis voor hem heeft - vraag ik spelenderwijs naar de taak, die God mij heeft gegeven, en achteloos strekt mijn hand zich uit naar het werk, dat ik niet als het mijne erken. Mijn God, zoo Gij wilt, dat Uw taak door mij verricht worde, Gij zult die zelf ter hand moeten nemen. Gij zult mij moeten vervullen met een zoo heftig verlangen naar mijne ledige uren, een zoo heilige ijver voor mijn spel, dat ik alles, ook mijn dage- lijkschen arbeid, daarvoor vergeet. Als dan mijn spel gespeeld en mijn taak voltooid zal wezen, dan zal ik ook erkennen, dat Gij mij daartoe geroepen hadt. Vorige Volgende