leven, volgens allen daarbinnen. Ik stak mijn hoofd om de deur. Iedereen daar had benen, een meisje, vlak bij, had zelfs levende. Ik had dat misschien ook nog best prettig gevonden maar er waren ook hoofden bij en die keken, dat kon ik onmiddellijk zien, ervan door dus.
Nu daarentegen is het al bijna lente. Verleden week maakten we onze eerste wandeling weer naar het strand; met Candy, de hond. Hij wees ons plekken die we sedert de herfst waren vergeten. De Beach zelfs was niet in staat gebleken zich gedurende de winter geheel te doen verwilderen. Geplette papieren bekertjes, zes maanden lang bevuild en bewassen door eb en vloed, hadden zich slechts wat dieper met het uitgedroogde wier gemengd, en er waren tussen de schelpen nog veel kleine kunstmatige dingen, voor lichamen geweest waarvan zelfs de hoofden zich die zonnige dag, dat bandje, dit kammetje niet meer herinnerden. Jammer jammer, er moet toen zijn gelachen terwijl het brak. Candy las alles met zijn zwart behaarde snavel en liep zich toen iets anders af te vragen. De oceaan maakte het overigens goed; het is belangrijk zo iets groots in de buurt te hebben, en er dan soms naar toe te gaan om te vinden dat het nog diep ademt, overdag en 's nachts. Er was natuurlijk veel stilte en je kan dan Holland altijd wat duidelijker denken te zien liggen.
Nu is het weer een paar dagen later. Het is avond, de kinderen rusten in hun bedden om straks eerst naar Dick van Dyke en dan nog naar Danny Kaye te kunnen kijken, mijn moeder schrijft een brief, Tineke is naar een bijeenkomst om te proberen moed te hebben om te protesteren tegen de ouders die protesteren tegen transport van hun witte kinderen naar zwarte buurten, de wit-en-zwarte hond strekt zich, nog steeds als een geheel, voor de verwarming uit, er zijn bijna geen geluiden behalve als ik typ, alles is doodstil tussen de woorden, ik verlang telkens naar het einde van de zin. Er gaat een vliegtuig door de lucht gaan, vreselijk ver weg