'Ik heb geen verstand van poëzie'
(1994)–Gert Jan de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||||
Hoofdstuk V
| |||||||||
[pagina 194]
| |||||||||
donkGa naar eind3) en de polemische (Van den AkkerGa naar eind4) context in hoge mate bepalend zijn voor de wijze waarop een ‘spreker’ (meestal een schrijver en/of criticus, in dit geval een uitgever) zijn betoog voert. Het is niet in eerste instantie zijn bedoeling om een consistente set van toetsbare criteria te expliciteren; zijn belang is veeleer gediend met het vragen van aandacht voor eigen werk, voor bepaalde opvattingen en zoals hier voor het eigen fonds. Poëticale stellingnames zijn toch in de eerste plaats uitingen van territoriumdrift. Naast de literair-sociologische en sociaal-psychologische factoren die voor zo'n groot deel bepalen wat er in een poëticaal betoog wordt beweerd, kunnen ook psychologische factoren een rol spelen. Zeker bij een gecompliceerde persoonlijkheid als die van Geert van Oorschot ligt dat voor de hand. In mijn reconstructie van de totstandkoming van het poëziefonds van Van Oorschot heb ik geprobeerd aannemelijk te maken welke factoren een rol speelden bij de processen van acquisitie en selectie. Literaire criteria kwamen daarbij wel aan de orde, maar meer als instrumenten in de beeldvorming (profilering) dan als eenduidig werkende factoren die het uitgeefproces domineerden. Bij Van Oorschot werkte het niet anders. Uit zijn reacties op literatuur die hem ter publikatie werd aangeboden, valt geen set criteria af te leiden, al lijkt dat wel het geval. Zijn ‘poëticale betoog’ is in veel sterkere mate een door belangen beïnvloede vorm van zelfrepresentatie, ongeacht of het betoog plaatsvindt in een brief, een gesprek, een prospectus of een interview. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat Van Oorschots uitlatingen menigmaal de feiten geen recht deden en dat hij, omgekeerd, uit zijn beweringen weinig consequenties trok voor zijn handelen. De criteria van de uitgever kunnen niet uit zijn uitspraken worden afgeleid, zoveel moge inmiddels duidelijk zijn. Hoewel ik niet van zins ben deze principiële stellingname op een of andere manier geweld aan te doen, wil ik er toch op wijzen dat Van Oorschots uitlatingen (zowel mondeling als schriftelijk) wel degelijk enige lijn vertonen. Hij beriep zich vrijwel voortdurend op de literaire normen en waarden van Forum. Al waren zijn woorden en daden ook menigmaal met elkaar in tegenspraak, hij was betrekkelijk consequent in zijn retorische stellingname. Dat duidt er toch minstens op dat hij van mening was dat hij de Forum-criteria toepaste (of moest toepassen) en dat hij zijn uitge- | |||||||||
[pagina 195]
| |||||||||
verij en zijn tijdschriften als een verlengstuk van Forum wenste te zien.Ga naar eind5 | |||||||||
Van Oorschots literatuuropvattingen door de jaren heen, in vogelvluchtNaar eigen zeggen was Geert van Oorschot van huis uit ingeblazen dat het lezen van literatuur je kan confronteren met je eigen situatie en je kan laten wegdromen naar een betere wereld. Romantiek en idealisme streden als het ware om voorrang. Door zelf te schrijven zou je uiting kunnen geven aan je mening, aan je gevoelens, aan je idealen. Het zou je bovendien de gelegenheid geven om je idealistische boodschap op anderen over te brengen. Dat een forse dosis retorica daarbij gewenst was, is begrijpelijk. En dat de boodschap beter overkwam als de bedroevende eigen omstandigheden wat zwaar werden aangezet, valt al evenmin te ontkennen. Geert van Oorschots heilig vuur spreekt uit elk van zijn vele bijdragen aan diverse bladen. Bij latere lezing doen zijn stukken echter prekerig en naïef aan. Die drie elementen die uit Van Oorschots reconstructie van de literatuuropvatting uit zijn jeugd naar voren komen, romantisch idealisme, een zeker realisme en de behoefte (en de vaardigheid!) om een ‘boodschap’ uit te dragen, vinden we terug in de Links Richtenperiode. Voor een deel veranderde de boodschap nu de adolescent die hij inmiddels was geworden ook over de (vrije) liefde nadacht en daarover ook via de vrijdenkersvereniging nieuwe ideeën opdeed. Het idealisme kreeg er dus een onderwerp bij, het werd concreter en extremistischer, maar in grote trekken bleef het gaan over vrijheid, onafhankelijkheid, mededogen met verdrukten, armen, gevangenen en hoop op en vertrouwen in verandering. In zijn eigen werk presenteerde Van Oorschot nog steeds een naïef-idealistische verstrengeling van romantiek en realisme. Zijn verzen uit de gevangenis waren uiterst realistisch waar het de beschrijving van taferelen betrof, maar ze ontbeerden verder iedere realiteitszin in hun mededogen met kindermoordenaars etc. Het was werkelijk niet verwonderlijk dat de mensen van Links Richten Van Oorschot te romantisch achtten. Door Forum worden merkwaardig genoeg criteria aangelegd die dezelfde elementen bevatten, zij het met ander gewicht. Het ging Forum niet (en zeker niet in de eerste plaats) om omwenteling van de maatschappij, maar wat Ter Braak en Du Perron wel | |||||||||
[pagina 196]
| |||||||||
waardeerden was een stevig geponeerde eigen mening (mits ze het dan ook nog met die mening eens konden zijn). Wat zijn behoefte aan het uitdragen van ideeën aangaat (zowel om zelf te doen als om anderen te zien doen) kon Van Oorschot zijn vorige perioden dus gemakkelijk in Forum laten overlopen. De boodschap was wel radicaal van inhoud veranderd, maar het ‘communicatieve’ aspect bleef intact. Het dogmatisch idealisme maakte plaats voor de bekend geworden levenshouding van Forum van twijfel, van een zoektocht naar (nieuwe) normen en waarden en vooral van de keuze om ‘schipperend’ door het leven te gaan. Voor een voormalig idealist als Van Oorschot vormde Forum dus een goede uitwijkmogelijkheid. De inhoud van zijn boodschap was hij dan wel kwijtgeraakt, maar hij bleef hechten aan de communicatieve functie van literatuur. Wat dat betreft kon hij dus bij Forum terecht, al heette die boodschap in de meeste gevallen ‘vent’, of ‘karakter’. En, wellicht ietwat cynisch op zoek naar nieuwe ideeën, kon Van Oorschot zich natuurlijk ook in de fundamentele twijfel van Forum vinden. Zijn waardering voor realisme ten slotte, vond hij, desnoods in de vorm van veelbetekenende anecdotes, ook bij Forum terug. Van Oorschot herkende dus waarschijnlijk veel van zijn ideeën in Forum, om niet te zeggen dat Ter Braak en Du Perron zaken onder woorden brachten die hij ook altijd had gedacht, maar nooit zo had kunnen analyseren en zeker niet zo had kunnen formuleren. Ze leverden hem een begrippenapparaat, een idioom waarin hij zich zou kunnen uitdrukken. Dat Forum-idioom hield vervolgens lang stand. Van Oorschot drukte zijn meningen over literatuur tot ver in de jaren tachtig nog menigmaal uit in forumiaanse termen en begrippen, ongeacht of die nog hetzelfde betekenden als bij Ter Braak en Du Perron. Maar, zoals gezegd, de beleden trouw aan Forum kon hooguit gelden als intentieverklaring. Zij bood geen garanties voor daadwerkelijke voortzetting en gaf ook slechts ten dele houvast voor een uit te zetten literair beleid. | |||||||||
[pagina 197]
| |||||||||
keuze voor een aantal auteurs (Ter Braak, Du Perron, Van Nijlen, Couperus, Multatuli, Van Bruggen, Dèr Mouw, et cetera) was zuiver op de graat. Maar behalve het Forum-criterium bleken ook factoren als financierbaarheid, verkrijgbaarheid van de rechten en ‘literaire reputatie’ een geduchte rol te spelen, zodat hij, overigens zonder aanwijsbare tegenzin, menigmaal van zijn ‘principe’ afweek. Het uitgeven van de ‘concrete’, door Du Perron en Ter Braak aangewezen gevallen, berustte op een eenvoudige keuze. Voor de handhaving en continuering van de Forum-lijn stuitte hij echter op de problematiek die ik reeds heb weergegeven. Zelf waagde Van Oorschot zich niet aan de uitvoering van dat voortzettings-beleid. Zijn garantie voor continuïteit in het poëticale beleid waren de adviseurs waardoor hij zich omringd wist; belangrijke mensen als Gomperts, Morriën, Fens, D'Oliveira, Oversteegen, Nieuwenhuys en Goedegebuure waren ofwel door Ter Braak als talentvolle nieuwkomers aangewezenGa naar eind6 of verklaarden zich solidair met het gedachtengoed van Forum en spraken ten dele in hetzelfde idioom. Met Forum als criterium in de ruimste zin kon Van Oorschot dus op zijn ‘medewerkers’ bouwen, al bleven literaire reputatie, de verkrijgbaarheid van rechten en de financierbaarheid van projecten belangrijke randvoorwaarden. Toch bleek dat vertrouwen beschaamd te kunnen worden. Het spreken in hetzelfde idioom en over gemeenschappelijk gelezen boeken garandeerde geen eensgezindheid. De affaire rond Oversteegen en d'Oliveira die zou uitlopen in de oprichting van Merlyn illustreerde immers dat de verwantschap met Du Perron en Ter Braak op ten minste twee manieren kon worden uitgelegd. Enerzijds was er de behoefte aan strenge kritiek en anderzijds gold het criterium dat er een ‘vent’ uit een literair werk moest spreken. Toen die twee onverenigbaar bleken, trok Van Oorschot uiteindelijk partij voor de ‘vent’. Wie het met Van Oorschot eens was, of zich daartoe liet overhalen, kon goede diensten verrichten als redacteur, als adviseur of als essayist. Dat bemerkte ook Kees Fens toen hij, ten tijde van de beëindiging van Merlyn, opnieuw door Van Oorschot werd benaderd: Ik heb je al eens meer gezegd dat je volgende boek een boek zou moeten zijn dat geen tekstanalyse zal bevatten maar arti- | |||||||||
[pagina 198]
| |||||||||
kelen hoe het karakter Kees Fens heeft gereageerd op karakter, werk en persoonlijkheid van de schrijver die hij heeft gelezen. Fens kwam niet.Ga naar eind8 | |||||||||
Forum-attitudeNet als tegenover Fens toonde Van Oorschot zich ook in andere uitlatingen duidelijk schatplichtig aan Forum. Het personalistisch standpunt verwoordde hij bijvoorbeeld ook in zijn reacties op inzendingen: Ik heb uw vier gedichten zeer nauwkeurig gelezen. Ze zijn niet slecht, maar het zijn eigenlijk kleine aardige dia's. Tenslotte toch niet met voldoende poëtische spankracht. En wat mij ook een tekort lijkt dat is een persoonlijke betrokkenheid bij wat u met uw poëtisch fototoestel hebt opgenomen. Vroeg hij deze eerste auteur om grotere persoonlijke betrokkenheid bij zijn bijna fotografisch vastgelegde materiaal (al zou uit de formulering ook het tegendeel kunnen worden opgemaakt), tegenover een ander verklaarde hij hoe leven en werk van een auteur een eenheid behoren te vormen: Ja, Jan van Nijlen is heel mooi. Er was nooit enige discrepantie tussen het leven van deze man en wat hij erover wilde en/of kon opschrijven. Ook een andere onvervalste Forum-term dook nogal eens op in | |||||||||
[pagina 199]
| |||||||||
Van Oorschots brieven: ‘Alle onvervangbare authenticiteit ontbreekt aan uw verzen.’ Van Oorschot bracht menigmaal andere Forum-principes te berde. Een daarvan was de voorkeur voor ‘gedachtepoëzie’ boven ‘sierpoëzie’. Veelvuldig roemt Van Oorschot inzenders om hun ‘directheid’, om de ‘ongekunsteldheid’ van hun verzen en om het feit dat ze ‘ten minste geen poging doen om literatuur te maken’: Ik heb vertrouwen in je, omdat je m.i. tot de weinigen behoort die zich niet aanstelt en geen theorieën, gewichtigheden of opzettelijke vormflauwekul nodig heeft om een voor mij doodgewoon mooi gedicht te schrijven. Of kapittelt hij ze om het tegendeel: Ik vind de mij toegezonden gedichten zwak, want er zit zo iets opzettelijks in, zo iets van het nou maar eens gewoon en modern te moeten zeggen, dat ik helaas deze keer uw gedichten niet in Tirade wil opnemen. Als een gedicht geen gedachte overbracht, dan kon het natuurlijk nog wel een emotionele lading dragen. Als de lezer, in casu Van Oorschot, daardoor geraakt werd, dan sprak dat in het voordeel van de gedichten. Gezien de praktijk - Van Oorschot wees uitsluitend af - is het eigenlijk beter om deze regel in negatieve zin te formuleren: als Van Oorschot de gedichten niet begreep en er niet door werd geraakt, dan keurde hij ze af: Uw verzen vallen mij tegen. Ik vind alles nogal geforceerd en ze laten mij helaas totaal onberoerd. Ik kan ze vele malen lezen en dan blijft er nog niets van hangen. Van Oorschot was zich ervan bewust dat hij zo oordeelde, maar hij besefte ook terdege dat een dergelijke beoordeling onrechtvaardig kon zijn en ongelukkig kon uitpakken: Poëzie die mij niet direct aanspreekt, die ik niet onmiddellijk herken, die niet iets fundamenteels in mij raakt, leg ik snel (soms ten onrechte) ter zijde. | |||||||||
[pagina 200]
| |||||||||
Het nut van een redactieMeer en meer moest Van Oorschot zich realiseren dat de ‘moderne poëzie’ hem niet aansprak, maar dat ze daarom nog niet waardeloos was: Ik spreek daarmee geen oordeel uit over uw gedichten. Het is als bij b.v. Kouwenaar en Lucebert, toch voor velen grote, belangrijke dichters. Ondanks al mijn pogingen in deze dichters ‘door te dringen’, kan ik alleen maar zeggen, dat ze mij volkomen onverschillig laten. Ik denk dat een en ander te maken heeft met leeftijd en generatieverschil. Dat inzicht leidde ertoe dat Van Oorschot zich meer en meer moest verlaten op de redactie van Tirade. Ietwat brommend deed hij dat dan maar: Zeer geachte heer, Uw bundel vind ik niet bijster geschikt voor uitgave. Ik ben een ouderwets man, te zeer gevormd in de ‘oude school der poëzie’ dan dat ik de experimentele poëzie zou kunnen bewonderen, laat staan begrijpen. Maar omdat ik mij bewust ben van mijn beperktheden op dit gebied liet ik Uw gedichten lezen aan de redaktie van Tirade. Deze koos drie gedichten van U uit. Twee daarvan werden reeds geplaatst. Eén volgt in het komende nummer. Een fraaie illustratie van zijn onwillige overgave aan de ‘nieuwe tijd’ wordt door Jaap Goedegebuure gegeven in zijn herdenkingsartikel in Tirade. Van Oorschot wenste ooit een gedichtencyclus niet op te nemen in het blad omdat hij die niet begreep en het dus ‘geen poëzie, maar aanstellerij’ was. ‘En als jij er anders over denkt, moet je me maar eens regel voor regel uitleggen wat die flauwekul nu precies te betekenen heeft.’ [...] Tegen wil en dank stortte ik [= Goedegebuure; GV] mij dus in een anderhalf uur durende close reading-séance, waarbij de docent door de examinerende toehoorder steeds verder de tekst ingedreven werd. Pas achteraf begreep ik dat deze moeite de prijs was die hij, niet zonder satanisch genoegen, voor de opname van de gedichten eiste.Ga naar eind9 | |||||||||
[pagina 201]
| |||||||||
Redactionele behulpzaamheid zoals die van Goedegebuure, was veelvuldig nodig om Van Oorschot van al te drieste afwijzingen af te houden. Hij veroordeelde ook naar eigen inzien menigmaal te snel. Daaraan kon hij als man van uitersten kennelijk weinig veranderen; hij zag nu eenmaal geen grijstinten. Zoals Jaap Goedegebuure (en ook Herman Verhaar en Floris Cohen) hem vanaf 1977 in wisselende formaties terzijde stonden, zo vormden andere redacties in andere jaren ongetwijfeld ook zijn literair geweten. | |||||||||
Bij gebrek aan redactieIn de periode 1967-1976 beschikte Van Oorschot niet over een redactie. Bijna alle brieven waarin Van Oorschot zijn mening over inzendingen ten beste geeft, stammen uit die redactieloze periode. Dat bewijst ten overvloede dat hij in andere periodes niets of althans heel weinig met het acquisitie- en selectiebeleid van doen had. De eenmansredactie was een extra last op de schouders van de uitgever en bovendien een zware last. Voor het politieke gebruik van zijn spreekbuis Tirade had Van Oorschot klaarblijkelijk veel over. De combinatie van uitgeverij- en tijdschriftbeleid stelde Van Oorschot in de gelegenheid om inzendingen bestemd voor zelfstandige publikatie eerst eens in Tirade te proberen. Dat kon hij echter ook wel doen in de tijd dat er een redactie zat. Het voordeel van de redactieloosheid was dus verwaarloosbaar. Het nadeel was dat zeker niet. Kon hij vroeger de mening van de redactieleden ergens over vragen alvorens tot zelfstandige publikatie over te gaan, nu moest hij ook dat op eigen gelegenheid doen. Zijn oplossing voor dit probleem was eenvoudig, maar onbevredigend: hij waagde zich niet meer aan nieuwe auteurs. Vrijwel zonder uitzondering reageerde Van Oorschot op ongevraagde inzendingen met afwijzingsbrieven. Een passage uit Van Oorschots bijdrage aan ‘Hollands Dagboek’ in NRC Handelsblad is verhelderend. Nadat hij heeft verteld dat hij altijd veel ongevraagd toegestuurde manuscripten heeft te beoordelen die hem steevast tegenvallen, noteert hij: Vroeger motiveerde ik uitvoerig waarom ik een mij toegezonden manuscript niet wilde uitgeven. Ik vond dat de schrijver daar recht op had. Maar van die motivering heb ik reeds lang | |||||||||
[pagina 202]
| |||||||||
afgezien. Het vrat tijd en de gevolgen waren verschrikkelijk. Eindeloze, waardeloze correspondenties, aanvragen tot gesprekken of zelfs voordracht van het werk. Maar het is en blijft een beulenwerk als uitgever elk jaar opnieuw honderden manuscripten terug te moeten zenden en daarmee zoveel hoop en verwachtingen de kop in te drukken.Ga naar eind10 Het verhelderende van deze passage staat mijns inziens in de eerste zin. Als ik hem goed begrijp, dan beweert Van Oorschot daar dat hij ieder hem toegezonden manuscript weigerde. In twijfelgevallen wilde hij nog wel eens iets in Tirade opnemen, maar zijn fonds bleef ontoegankelijk voor onbekende inzenders. En dat is ook wel begrijpelijk. Zonder voorzeggers was Van Oorschot bang om fouten te maken en dus hield hij zich op de vlakte, al leverde dat ook niets op.Ga naar eind11 De angst om iets slechts uit te geven stond in feite alle acquisities in de weg. De argumenten waarmee Van Oorschot de afwijzingen motiveerde, waren derhalve niets anders dan rechtvaardigingen van tevoren vaststaande conclusies. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat hij in die afwijzingsbrieven bepaalde argumenten zowel in het voor- als in het nadeel van het betreffende manuscript liet gelden. Wat te denken bijvoorbeeld van de volgende (hierboven al gedeeltelijk geciteerde) brief, waarin Van Oorschot één argument binnen enkele zinnen zowel positief als negatief gebruikt. Want het is onmiskenbaar een verdienste van het boek dat er geen enkele poging is gedaan ‘litteratuur’ te maken, of zich te bezondigen aan mooischrijverij. Noch minder aan duistere en cryptische verhulling van de werkelijkheid, die in de moderne poëzie schering en inslag is en meestal eerder op poëtisch onvermogen wijst dan op werkelijk talent. Toch is het juist die preciese weergave van de werkelijkheid, van de feiten en gevoelens en gebeurtenissen welke hebben plaats gevonden, die tot gevolg heeft dat het wat de poëtische kwaliteit betreft m.i. niet zo geslaagd is. Waren de verschillende aspecten die Van Oorschot onderscheidde dan geen voorwaarden voor of zelfs indicaties van die ‘poëtische kwaliteit’? De hooggestemde criteria waren niet | |||||||||
[pagina 203]
| |||||||||
meer dan een stok om een hond mee te slaan. De terminologie van Forum hield misschien het imago van een streng en degelijk uitgever overeind, maar het is niet gezegd dat Van Oorschot dat nou per se beoogde. Het lijdt mijns inziens geen twijfel dat hij oprecht trachtte die Forum-criteria te handhaven, maar tevens dat hij de moderne poëzie daarmee niet kon beoordelen. Van Oorschot stond argwanend tegenover het nieuwe, actuele werk. Het was het produkt van een andere generatie die hij niet begreep en die hij zonder de explicatie van een intermediair (iemand met inzicht in de literaire actualiteit èn kennis van Forum en het Forum-idioom) ook niet kon of wilde begrijpen. Voor de voortzetting van zijn tijdschrift en zijn uitgeverij moest hij zich wel bereidwillig tonen, maar ten diepste was hij bepaald niet overtuigd van de waarde van de moderne poëzie: Helaas kan ik het gedicht van uw vriend niet waarderen. Dat komt omdat ik er geen jota van begrijp. Dat overkomt me met ‘moderne’ poëzie steeds vaker. En dat heeft of te maken met het feit, dat ik van een oudere generatie ben, waardoor ik geen enkele affiniteit heb met ‘de nieuwe taal’ en ‘de nieuwe vormen’, of met het feit, dat zeer veel zgn. moderne gedichten niets met werkelijke poëzie te maken hebben. Ik denk vaak dit laatste. Waar Van Oorschot de ‘moderne poëzie’ wantrouwde en zich met zijn eigen oordeel geen raad wist, liet hij zich liefst overtuigen door bepaalde adviseurs. Die konden zijn twijfels echter slechts voor korte tijd wegnemen. Daarna zakten de rationeel geaccepteerde argumenten weg, nam het onbegrip weer toe en kreeg de intuïtieve afkeer weer de ruimte. Wanneer een auteur met kopij voor een tweede bundel kwam, raadpleegde Van Oorschot zijn adviseurs niet opnieuw. Hij beoordeelde het werk zelf, verviel in de eerder opgeschorte twijfel en richtte zich daarmee rechtstreeks tot de auteur. De uitwerking die het weinig diplomatiek verwoorde commentaar van Van Oorschot op de auteur van het werk had, laat zich fraai illustreren aan de hand van de geschiedenis met Hillenius. Nadat Hillenius het manuscript voor een tweede bundel bij Van Oorschot inleverde, wees de uitgever het, uitvoerig beargumenteerd, af. De dichter was gekwetst:Ga naar eind12 Van Oorschot had hem | |||||||||
[pagina 204]
| |||||||||
eerder beloofd dat zijn hele oeuvre kritiekloos in het fonds opgenomen zou worden. Hillenius vertrok meteen achter zijn vertrouwensman Aad Nuis aan naar uitgeverij De Arbeiderspers.Ga naar eind13 Toen Van Oorschot vervolgens besefte dat hij een belangrijke schrijver uit zijn fonds dreigde te verliezen (eigenlijk was het verlies al een feit), trachtte hij zijn kritiek ongedaan te maken. Tegenover Nuis verklaarde hij: Mijn afwijzing van zijn boek betekende geenszins dat ik Hillenius als schrijver uit mijn fonds zou willen missen.Ga naar eind14 Aan Hillenius liet hij weten: Wanneer jij mij zou hebben opgebeld: Geert, ik geloof dat je je vergist, of: ik wil er eerst even over praten, of: ik wil tòch die bundel, die ik heel goed vind, tòch uitgegeven hebben, dan zou ook die tweede bundel bij mij uitgegeven zijn.Ga naar eind15 En tenslotte wijzigde hij zelfs zijn oordeel: Ik heb nu je boek weer helemaal gelezen. Ik moet een en ander van mijn oorspronkelijke mening herzien. Ik dacht: Het vegetarisme een 8 (een heel hoog cijfer), Oefeningen een 6. Ik waarschuwde je dus als vriend en als bewonderaar van je schrijverschap. Nu geef ik je oefeningen bijna ook een 8. En des te meer betreur ik het dus, dat deze vogel mijn venster uitgevlogen is.Ga naar eind16 Het bleef allemaal zonder resultaat. Hillenius voelde zich verraden en bleef weg. Pas betrekkelijk kort voor hun dood (beiden overleden in 1987) verzoenden Van Oorschot en Hillenius zich met elkaar. In 1986 zou Hillenius' laatste boek Wat kunnen wij van rijke mensen leren? bij Van Oorschot verschijnen, in 1991 gevolgd door de postume uitgave van zijn Verzamelde gedichten. | |||||||||
Van Oorschot als poëzielezerZijn intuïtieve reactie kwam Van Oorschots in het geval Hillenius dus duur te staan. Niettemin handelde hij tegenover diverse auteurs niet anders. Het gros van de dichters die na 1957 bij hem in het fonds belandden, kreeg na de aanbieding van het tweede manuscript een afwijzende of ontmoedigende brief. Het | |||||||||
[pagina 205]
| |||||||||
fundamentele onbegrip, de generatiekloof speelde keer op keer op. Waren de dichters ‘vent’ genoeg (sic) om de uitgever te weerstaan, dan stond in de meeste gevallen niets de publikatie in de weg. En ook als er bijtijds iemand (een adviseur) tussenbeide kwam, kon de relatie schijnbaar ongestoord worden voortgezet. Net als vele anderen werd Judith Herzberg op een dergelijke wijze door Van Oorschot behandeld. Nadat zij op 27 juni 1966 een selectie uit haar nieuwe produktie ter publikatie had ingestuurd, reageerde Van Oorschot als volgt: Er is een verschil met je eerste bundel, dat in het nadeel van deze tweede bundel uitvalt. In zeepost de meeste gedichten verrassend, vol spankracht, authentiek van visie, en ook wat de vorm, zelfs de tegendraadse hier en daar een facet te meer gaf aan het soortelijk gewicht van je vers. Deze ernstige kritiek had evenwel geen enkel gevolg. Ook de vele pagina's detailkritiek die volgden, konden de dichteres niet vermurwen tot het aanbrengen van wijzigingen. Het feit dat de dichteres niets aan haar gedichten veranderde - het manuscript zou later, op één gedicht na, onder de titel Beemdgras verschijnen -, stelt ons in de gelegenheid om de overwegingen van Van Oorschot te beschouwen in het licht van de teksten. Aan de hand van dit document valt het een en ander te reconstrueren van zijn wantrouwen tegen de ‘moderne poëzie’ en zijn twijfel over het eigen oordeel. Daarnaast illustreert het hoe hij met argumenten afkomstig uit een verouderd normensysteem poëzie trachtte te beoordelen.
ik had in jaren niet zo'n stad gezien
en in geen jaren onderaan zo'n trap gestaan
als op die warme dag, in net zwart goed
en leren schoenen. En bovenaan
| |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
stond, zag ik vaag, mijn vreemde moeder
die ik moest gaan zoenen.
Het zacht geknuffel waar ik me
avond aan avond mee de oorlog uit
en in de slaap verzonnen had -
het stond nu tussen ons, ik was te groot
te mager en te boers. Ik nam
het allemaal terug en bovendien,
was dit mijn moeder wel?
Kom boven, zei ze, kom boven.
En knipoogde met beide ogen tegelijk.
Het leek me beter het vertraagde afscheid
nu meteen te nemen
maar wist niet hoe haar aan te kijken
met mijn moeilijke ogen.
Van Oorschots commentaar bij dit gedicht was als volgt: ik had in jaren niet zo'n stad gezien vind ik een prachtig vers. Op verhaalniveau behandelt Herzberg in dit gedicht inderdaad de terugkeer van een kind dat door de oorlog jarenlang van de moeder gescheiden is geweest en dat nu staat te treuzelen onder aan de trap. Er is iets ingrijpend in de relatie veranderd, zo blijkt | |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
uit sommige, bijna terloopse woorden in het gedicht. Het jarenlange zelf verzonnen ‘zacht geknuffel’, dat de ouders moest vervangen, staat de hereniging nu in de weg. Er komen twijfels bij het kind op: ‘was dit mijn moeder wel?’ En het realiseert zich dat er een ‘vertraagd afscheid’ zal volgen (puberteit, adolescentie, volwassen- en zelfstandigheid) en dat de terugkeer daar niet in past. Bij al deze overdenkingen en emoties weet het kind niet hoe het de moeder moet aankijken; sterker nog, het weet in het geheel niet meer hoe de dingen te bezien (vandaar de ongebruikelijke verbinding ‘moeilijke ogen’). Van Oorschot waardeert de emotionerende, menselijke inhoud van het gedicht. De beschrijving van het tafereel treft hem, maar hij stoort zich aan enkele formuleringen. Juist waar Herzberg door bijzonder taalgebruik (‘moeilijke ogen’) of door een opmerkelijk concrete constatering (‘was dit mijn moeder wel?’) de sfeer doorbreekt, geeft ze aan dat er meer speelt dan de hereniging. Van Oorschot registreert die bijzonderheden wel, maar lijkt er niets achter te zoeken. De sfeerdoorbreking stoort hem en derhalve verzoekt hij de dichteres de plooien glad te strijken. Slijtage
Bovenop de berg stopt het kamermeisje
een munt in de panoramakijker
en richt hem op de overkant waar zij nu
een minuut haar vriendje hout ziet hakken.
Forceer het oog terug, maar nooit
staat wie dan ook daar in zo'n ronde lijst
zoiets begrijpelijks te doen.
Zelfs heel exact, twee kanten blouses
uit Beiroet, worden vaag
omdat de lucht trilt.
Of zijn de ogen zelf beslagen?
Het is de regen die voortdurend regent
in versleten films
en ruisend valt op oude schellak platen.
| |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
Van Oorschot ziet ervan af om het gedicht ‘Slijtage’ inhoudelijk te bespreken. Hij beperkt zich tot twee losse opmerkingen: slijtage. Niet verrassend, maar gewoon goed. Uit die tweede opmerking blijkt dat Van Oorschot de subtiliteit in de laatste strofe van het gedicht niet doorziet. Doordat Herzberg niet schrijft: als je oude schellak platen draait, lijkt het alsof je de regen hoort ruisen, ontgaat Van Oorschot dat hier de titel van het gedicht wordt geïllustreerd. Iets vergelijkbaars gebeurt trouwens in de andere twee regels van de laatste strofe. Ook daar geeft Herzberg de twee observaties (films en de door slijtage veroorzaakte illusie van regen) in één formulering weer. 4 Mei
Juist toen hij wilde zeggen:
‘maar iedereen verschaft zich toch
problemen, net niet te groot om overheen
tekijken naar een onbereikbaar,
beter leven’
vielen de stille minuten.
Motoren werden afgezet
kerkklokken hielden op
en vogels, zwermen spreeuwen
suizelden over het plein.
Wind schraapte de hoeken
markiezen, flapperden, scharnieren
kraakten en piepten.
En in de lege lucht
knalden de vlaggen als zwepen.
Van Oorschots reactie op ‘4 mei’ is vergelijkbaar met die op ‘ik had in jaren niet zo'n stad gezien’. 4 mei. Eerste regel voortreffelijk begin. Regel 2 t/m 5 onbenullig proza. Zesde regel voortreffelijke voortzetting van de eerste regel. Vervolg uitstekend. | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
‘Knalden de vlaggen als zwepen’ niet (sic) iets te veel een hard geluid, te nadrukkelijk. Een zweep knalt, maar een vlag kan niet ‘knallen’. Ik hoor dat anders. Ook ditmaal waardeert Van Oorschot het gedicht om de herkenbaar weergegeven situatie en reageert hij slechts afwijzend op de bijzondere vergelijking en de zo nadrukkelijk als citaat gepresenteerde zin (regel 2-5). Hij laat, mede daardoor, onvermeld dat degene die de zin in regel 2-5 uitspreekt veelbetekenend tot zwijgen wordt gebracht door de officiële dodenherdenking. Men zou, er op geattendeerd door het schijnbare prozacitaat en de vergelijking van vlaggen met zwepen, in dit gedicht kunnen lezen dat de dodenherdenking en het nationale gevoel geen eenduidige betekenis hebben. Het nationalisme zou men hier kunnen zien als een inperking van de persoonlijke vrijheid. Uit Van Oorschots bespreking van het lange gedicht pil wil ik alleen de stereotiep Forumiaanse laatste regel citeren: ‘Maar pil is een echt Judith-gedicht.’ Keer op keer, ook in passages uit de brief die hier niet geciteerd zijn, blijkt Van Oorschot Herzbergs gedichten te lezen als anecdotische weergaven van taferelen en scènes uit de werkelijkheid. Hij poogt ze kennelijk te lezen als realistische schetsen en spreekt zijn waardering uit wanneer ze hem emotioneren of wanneer ze de persoonlijkheid van de dichteres treffend uitdrukken. Voor dieper liggende boodschappen die door de dichteres door middel van bijzonder taal- en beeldgebruik worden gemarkeerd, heeft hij hoegenaamd geen oog. Ironischerwijze staat Van Oorschot menigmaal wel stil bij de bijzondere plekken in de gedichten, maar dan als corrector. Aan het einde van zijn brief voegde Van Oorschot een geruststellende mededeling toe: Ik heb geen verstand van poëzie, lieve Judith, dus moet je al mijn op- en aanmerkingen maar nemen voor wat ze zijn, nl. wat je gedichten in mij als lezer te weeg brachten. Aansluitend sprak hij nogmaals uit dat de bundel zijns inziens nog niet goed genoeg was voor uitgave. Ondanks de scherpe kritiek had Van Oorschots oordeel geen consequenties. Dat | |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
Herzberg zeker van haar zaak was, verplichtte Van Oorschot immers nog niet tot het ondernemen van de uitgave. Toch deed hij dat toen Herzberg besloot de bundel (minus één gedicht uit het oorspronkelijke manuscript) ter publikatie aan te bieden. Was zijn vertrouwen in Herzbergs poëtisch vermogen of oordeel zo groot? Of viel Van Oorschot voor de goede verkoop die hij van een tweede bundel van de dichteres van Zeepost mocht verwachten? Hoe het ook zij, Van Oorschot verbond geen enkele consequentie meer aan zijn eigen literaire oordeel. Toen hij hetzelfde manuscript een jaar later ter publikatie accepteerde, schreef hij: ‘Ik vind het in zijn geheel een heel mooie, bijzondere bundel.’Ga naar eind17 | |||||||||
[Relevante titels uit de bibliografie van de gehele bundel, pagina 247-256]
|
|