'Wat zegt de kinderjury? De stem van kinderen bij de canonisering van kinderboeken'
(1996)–Anne de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Wat zegt de kinderjury?
| |
Twee canonsDe Nederlandse Kinderjury (NKJ) bestaat nu acht jaar. Er is alle aanleiding om de resultaten eens wat preciezer te bekijken. Welk patroon kun je in de uitslagen ontdekken? Hoe verhoudt dat zich tot de keuze van volwassenenjury's? En welke waarde moet je eraan toekennen? De Prijs van de Nederlandse Kinderjury is geen alternatief voor de Griffels en Penselen, maar biedt een aanvulling vanuit een andere invalshoek. Bij kinderboeken bestaan nu eenmaal twee canons: die van de kinderen en die van de volwassenen. In het recente verleden zijn ze allebei in boekvorm verschenen: De jeugdboeken top honderd aller tijden (1988) en De allermooiste boeken voor kinderen (1990). Natuurlijk zijn dat maar voorbeelden: zodra de beoordeling van boeken door kinderen ter sprake komt, is er wel iemand die opmerkt dat hét kind niet bestaat (ook niet hét kind van acht of tien jaar); en zoals iedereen weet, bestaat dé volwassene evenmin. Maar dat neemt niet weg dat er duidelijke verschillen zijn tussen de literaire voorkeuren en de manier van lezen van kinderen enerzijds en die van volwassen critici anderzijds. Het is interessant om die twee canons te vergelijken. Ze horen verschillen te vertonen, anders is er iets mis. De volwassenen moeten bij voorbeeld een aantal klassieken noemen die bij de kinderen niet meer zo bekend zijn. Maar er moeten ook voldoende overlappingen zijn, anders schieten de beoordeling en bekroning door volwassenen hun doel voorbij. Een duidelijk voorbeeld is de canon van de Amerikaanse critici die werd onderzocht door Nilsen, Peterson & Searfoss (1980). Aan de hand van gegevens van de openbare bibliotheken onderzochten zij de belangstelling van kinderen voor honderd boeken die de critici unaniem hadden aanbevolen; de meeste daarvan bleken het bij kinderen niet of nauwelijks te doen. Volgens Nilsen c.s. komt dat doordat de critici zich op heel andere betekenislagen richten dan de kinderen: zij concentreren zich op het verhaal dat ‘tussen de regels’ te lezen is, en besteden nauwelijks aandacht aan het concrete verhaal, dat voor de kinderen het zwaarst weegt. Op dat punt hadden deze boeken weinig te bieden: ze waren eenvoudig niet aantrekkelijk voor kinderen. (Een van de weinige uitzonderingen was Max en de Maximonsters van Maurice Sendak: een spannend verhaal voor kinderen met een symbolische laag voor de critici.) | |
De stem van de kinderenIn Nederland bestond in 1980 nog niet zo'n kloof tussen critici en beoogde lezers. Veel van de boeken die in de jaren zeventig werden bekroond, zijn nog altijd populair: denk alleen maar aan Oorlogswinter en Kruistocht in spijkerbroek (beide bekroond met een Gouden Griffel). Als er in die tijd kritiek was op de keuze van de Griffeljury, betrof dat de literaire kwaliteit. In de loop van de jaren tachtig is dat veranderd: de jury ging zich op literaire criteria concentreren, met als gevolg dat vaker de vraag werd gesteld of de bekroonde boeken wel aantrekkelijk waren voor kinderen. Daardoor kwam er ook meer belangstelling voor de keuze van de kinderjury's, maar daar kon je moeilijk wijs uit worden. Er waren nogal wat plaatselijke jury's, die onder begeleiding van een | |
[pagina 108]
| |
volwassene een stuk of tien boeken bespraken (geselecteerd door volwassenen). Doordat elke jury z'n eigen lijstje had, waren de uitslagen tamelijk willekeurig. Door de instelling van de Nederlandse Kinderjury kwam er vanaf 1988 een meer representatieve uitslag. De werkwijze is waarschijnlijk bekend. De deelnemers kunnen kiezen uit alle boeken van het afgelopen jaar (die tijdens de juryperiode in veel bibliotheken in een aparte kast staan). Op het deelnameformulier kunnen zij aangeven welke vijf boeken zij het mooiste vinden. Uiteraard lezen de meeste kinderen nog steeds een beperkt aantal boeken, maar door het grote aantal deelnemers wordt dit bezwaar ondervangen. Bij de telling worden de stemmen ingedeeld in drie leeftijdsgroepen. In elke categorie wordt een top-vijf gepubliceerd; de drie winnaars ontvangen de Prijs van de Nederlandse Kinderjury. Een voordeel van de landelijke organisatie is bovendien dat er veel meer kinderen kunnen deelnemen. Tot 1988 waren er maar enkele tientallen kinderjury's, met enkele honderden deelnemers; sindsdien kunnen alle kinderen van 6 tot 16 jaar meedoen (de jongsten begeleid door hun ouders). Het aantal deelnemers is voortdurend gestegen: van ca. 10.000 in 1988 tot 38.000 in 1995. Daarmee is de Nederlandse Kinderjury ook een van de grootste leesbevorderingsacties in Nederland: veel deelnemers lezen méér dan anders, zij lezen vaak ook een ander soort boeken en ze lezen op een andere manier: beoordelen is iets anders dan zo maar lezen. Welk patroon kun je nu in de uitslagen ontdekken? Anders dan sommige plaatselijke jury's schrijft de landelijke kinderjury geen rapport, zodat we de overwegingen van de deelnemers moeten afleiden uit de lijst van titels. Voor een deel komt het beeld overeen met de conclusies van Nilsen c.s.. Sommige auteurs en sommige genres die hoog scoren bij de volwassenenjury's, ontbreken bij de Nederlandse Kinderjury. Dat geldt met name voor boeken met een uitgesproken literair karakter en de avant garde (zoals De dame en de neushoorn van Anne Vegter & Geerten ten Bosch). Aan de andere kant zijn er auteurs en genres die je alleen bij de kinderjury vindt. Auteurs die regelmatig in de topvijf staan, zijn onder anderen Mieke van Hooft, Paul van Loon, Carry Slee en Jacques Vriens. In de categorie van 12 jaar en ouder hebben de vertellers uit het fonds van Lemniscaat een sterke positie: Thea Beckman en Anke de Vries komen met elk boek in de top-vijf; hetzelfde gold voor Evert Hartman. Zij vertegenwoordigen een genre dat twintig jaar geleden regelmatig in de Griffels viel, nu niet meer. Maar gelukkig zijn er ook duidelijke overlappingen tussen de canon van de volwassenen en die van de kinderen. In 1988 waren het er meteen al vier: Paul Biegel, De Rode Prinses (Zilveren Griffel en top-vijf Nederlandse Kinderjury); Guus Kuijer, Tin Toeval en de kunst van het verdwalen (idem); Joke van Leeuwen, Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden (Vlag en Wimpel en top-vijf NKJ); Janet & Alan Ahlberg, De puike postbode (Boekensleutel, Zilveren Penseel en top-vijf NKJ). In 1989 was het er één: John Burningham, De jongen die altijd te laat kwam (Zilveren Griffel en top-vijf NKJ). In 1990 weer één: Max Velthuys, Kikker is verliefd (Zilveren Griffel en top-vijf NKJ). In feite is dit nog maar het topje van de ijsberg. Zo moet je in 1989 eigenlijk ook Roald Dahl meetellen: al kreeg hij geen Griffel voor Matilda, hij speelt wel in die divisie; bij de NKJ brak Matilda alle records: het kreeg de prijs in twee categorieën; bij de jongste leeftijdsgroep eindigde het op de derde plaats. Behalve ‘kinderboeken voor volwassenen’ en ‘kinderboeken voor kinderen’ zijn er dus boeken die aan de eisen van beide groepen voldoen: oorspronkelijke verhalen, die zich op meer dan één niveau laten lezen, maar ook heel onderhoudend zijn voor lezers die de dubbele bodems niet meteen ontdekken. En die categorie is veel groter dan in het onderzoek van Nilsen c.s. Daar kunnen we blij mee zijn, want deze boeken zijn van groot belang voor de vitaliteit van de jeugdliteratuur. | |
Onbeantwoorde vragenDankzij de kinderjury krijgen we dus een beter, completer beeld van het aanbod aan kinderboeken en van de canonisering door kinderen en volwassenen. Genres die in de jaren zeventig nog regelmatig een Griffel kregen, en daarna niet meer, zijn door de kinderjury uit de schaduw gehaald. Dat doet recht aan de veelvormigheid van de jeugdliteratuur, die in de afgelopen twintig jaar geweldig is | |
[pagina 109]
| |
toegenomen. De jeugdliteratuur lijkt wel een huis waar een hele verdieping op is gezet: de uitgesproken literaire, vaak complexe kinderboeken. Mede vanwege het vernieuwende karakter krijgen die veel aandacht van de critici. Dankzij de kinderjury kunnen we enigszins nagaan in hoeverre die boeken bij kinderen aanslaan. Enigszins, omdat de uitslagen geen volledig beeld geven van de voorkeuren van de kinderen: we zien alleen welke boeken bij véél kinderen in de smaak vallen. Als je verder kijkt dan de top-vijf, wordt het beeld genuanceerder. In de top-honderd van 1988 vind je onder andere Annetje Lie in het holst van de nacht van Imme Dros. Ik noem juist dit boek, omdat ik het in 1990 in een lezing heb genoemd als voorbeeld van het ‘kinderboek voor volwassenen’, waar de meeste kinderen niets van begrijpen. Het behoort echter tot de lievelingsboeken van één procent van de deelnemers van 6 tot 9, en van een half procent van de deelnemers van 10 tot 12 jaar. Getalsmatig is dat bijna te verwaarlozen, maar toch is het een belangrijk gegeven omdat het laat zien dat je nooit moet generaliseren. Verder is het evenzeer een falsificatie van mijn oordeel als een bevestiging daarvan: het hangt er maar vanaf wat je wilt benadrukken. De Griffeljury, die Annetje Lie in 1988 met Zilver bekroonde, noemde het ‘zo gecompliceerd dat voorlezen bijna noodzakelijk is’. De uitslag van de kinderjury lijkt dit te bevestigen: bij de jongste kinderen, die meestal begeleid worden door hun ouders, doet Annetje Lie het beter dan bij de leeftijdsgroep daarboven. Maar dat is een beetje speculatief. De uitslagen van de NKJ zeggen niet alles over de voorkeuren van kinderen (laat staan dé voorkeur van hét kind). Nog een voorbeeld waaruit blijkt dat de uitslagen van de kinderjury niet alles zeggen. De eikelvreters van Els Pelgrom werd in 1990 bekroond met een Gouden Griffel: geen boek voor een groot publiek, maar ik ben ervan overtuigd dat het aantrekkelijk is voor kinderen. De lezer moet een afstand in ruimte en tijd overbruggen, en zoals bekend vraagt dat enige leeservaring; maar als je er eenmaal in zit, is het een avontuurlijk verhaal met heel herkenbare emoties. Toch komt het niet voor in de top-honderd van de NKJ. Hoe komt dat? Ik vermoed dat het een boek is dat kinderen niet gauw uit de kast pakken, omdat de titel en het plaatje op het omslag niet direct aanspreken. En boeken die een introductie nodig hebben, komen bij de kinderjury niet in beeld. Op dit punt roept de uitslag vragen op. De voorkeur van kinderen komt tenslotte niet uit de lucht vallen, maar is afhankelijk van het aanbod. En als volwassenen hoeven we de smaak van de kinderen niet zomaar te volgen, we moeten ze laten delen in de literatuur. Daarvoor moeten we de grenzen verkennen: onderzoeken welke boeken je bij bepaalde lezers - of bepaalde groepen lezers - aan de man kunt brengen, en wat daarvoor nodig is. Hiervoor was de traditionele opzet van kleine kinderjury's die een beperkt aantal boeken bespreken, meer geschikt. Zo zou je kinderjury's kunnen organiseren met de aanpak die Aidan Chambers beschrijft in Vertel eens (1995). Hij heeft een heel eigen vorm bedacht om boeken in de klas te bespreken. Zijn uitgangspunt is dat het delen van ervaringen stimulerend kan werken en hij geeft daarvan overtuigende voorbeelden uit de praktijk. ‘Door het voor de hand liggende te delen komen we op ideeën die niemand voor die tijd had.’ Ga naar eind1 Daarom lijkt zijn aanpak bijzonder geschikt voor de bespreking van boeken die bij de grootschalige, kwantitatieve opzet van de NKJ niet in beeld komen. Dat is geen ‘zuivere meting’ van de kindercanon, zegt u? Inderdaad, maar een ‘zuivere’ meting bestaat niet. Als je kinderen niet omringt met boeken en ze niet voorleest, beïnvloed je de meting ook. Het leesmilieu en het leesklimaat waarin kinderen opgroeien, worden nu eenmaal gecreëerd door volwassenen. Als je kinderen andere boeken aanbiedt of meer doet om het lezen te stimuleren, krijg je een andere canon te zien. Maar daar zijn grenzen aan: er zullen altijd boeken zijn die meer succes hebben dan andere omdat ze meer aansluiten bij de belangstelling van kinderen. En daar gaat het om bij de kinderjury. | |
[pagina 110]
| |
bekroning van kinderboeken. In hoeverre moet je bij de canonisering van kinderboeken rekening houden met de beoogde lezer? Of misschien moet ik het omdraaien: is het mogelijk om je van die lezer te distantiëren? Het antwoord op die vraag is afhankelijk van je visie op jeugdliteratuur, en daarin bestaan grote verschillen. Terecht constateert Harry Bekkering: Voor [sommige critici] staat de tekst, in al zijn compositorische, stilistische en intertekstuele facetten centraal, voor [anderen] is de tekst weliswaar niet onbelangrijk, maar vormt de lezer [...] een minstens zo belangrijke factor. Ga naar eind2 Die tegenstelling is iets van de laatste tien jaar. In de 200 jaar daarvóór sprak het vanzelf dat je bij de beoordeling van kinderboeken rekening hield met de beoogde lezer - óók voor critici met een literair uitgangspunt, zoals Theo Thijssen: Een kinderschrijver moet schrijver zijn. Hem moet de taal iets méér zijn dan het ons gewone menschen is; en bovendien moet hij van het kind houden; zóóveel houden, dat het kind hem verstaat. Hij moet eerlijk geven wat er in hem leeft; en wat er in hem leeft moet voor het kind zijn. [...] Een kinderboek moet écht zijn. En een kinderboek beoordeelen is alleen maar kijken, of het echt is; of de schrijver kinder-kunstenaar is. Wat 'n raar woord, hè, ‘kinder-kunstenaar’! Ga naar eind3 De - al dan niet vermeende - tegenstelling tussen tekst en lezer is een gevolg van de recente ontwikkelingen in de jeugdliteratuur. Steeds meer kinderboeken vertonen een complexiteit die tot voor kort - afgezien van enkele zeldzame boeken als Alice in Wonderland - alleen in de volwassenenliteratuur voorkwam; en de jeugdliteratuur richt zich in toenemende mate óók tot volwassenen. Dat heeft een weerslag op de kritiek: de tekst vraagt meer aandacht en critici gaan daar terecht op in; de beoogde lezer raakt daardoor soms op de achtergrond. Een zeer uitgesproken positie op dit punt vind je bij Joke Linders, in een artikel over nieuwe ontwikkelingen in de jeugdliteratuur. Na een bespreking van enkele hoogtepunten van de jaren tachtig constateert zij: De vraag of kinderen er iets van kunnen leren, er iets in zullen herkennen, er beter van zullen worden, is duidelijk nooit gesteld bij het schrijven. Zodra een kinderboek zich van dergelijke, buiten de taalkunst staande normen heeft weten te bevrijden, is het dat rijke gebied van de literatuur binnengevaren. Maar het nieuwe gevaar ligt al op de loer. De angst van volwassenen dat die boeken niet door kinderen zullen worden gelezen. Ga naar eind4 Het is duidelijk: hier telt alleen de tekst, niet de lezer. De manier waarop dat is verwoord, doet me denken aan de bekende boutade over de jeugd, de mooiste tijd van je leven: ‘Jammer dat ze aan kinderen verspild wordt!’ U begrijpt, ik ben het van harte eens met Piet Mooren, die opmerkt dat Linders met deze uitspraak is beland in ‘het l'art pour l'art van de kinderliteratuur, het literaire reservaat van de kinderliteratuurcriticus’. Ga naar eind5 Natuurlijk verdienen complexe kinderboeken een adequate reactie van de kritiek, die recht doet aan de tekst. Maar de invalshoek van de beoogde lezer is evenzeer de aandacht waard: de benadering van Theo Thijssen is wat mij betreft nog steeds niet achterhaald. Boeken - en zeker goede boeken - verdienen lezers, kinderen of volwassenen. En de kritiek is niet alleen een klankbord voor de auteur, ze moet er ook toe bijdragen dat boeken de lezers krijgen die ze verdienen. De kritiek moet in deze situatie wel ‘meerstemmig’ worden, net als de canon van de jeugdliteratuur. Dat wil zeggen dat een criticus de ene keer meer aandacht besteedt aan de tekst, de andere keer aan de lezer. En dat is ook wat er in de praktijk gebeurt. In een analyse van de tekst ‘in al zijn compositorische, stilistische en intertekstuele facetten’, om Bekkering nog maar eens te citeren, komt de beoogde lezer meestal niet aan bod; daar is ook weinig aanleiding toe. In een bespreking gericht op leesbevorderaars is de beoogde lezer even belangrijk als de tekst. En recensies nemen op dit punt een tussenpositie in. Alle critici van wie je een uitspraak kunt citeren dat het uiteindelijk gaat om de tekst, en niets dan de tekst, besteden vroeg of laat ook aandacht aan de lezer. Ook Joke Linders: een jaar na de zojuist geciteerde uitspraak merkte zij in een recensie op dat voor veel lezers | |
[pagina 111]
| |
‘[de] schoonheid verloren gaa[t], omdat zelfs na drie keer lezen niet helemaal duidelijk is wat het verhaal wil/kan/zegt’. Ga naar eind6 Vrijwel niemand kan zich bij het spreken over kinderboeken geheel van de beoogde lezer distantiëren. In theoretische discussies over dit onderwerp staan de partijen soms heel polemisch tegenover elkaar; in de praktijk zijn de verschillen heel betrekkelijk. De vraag is dus niet óf je bij de beoordeling en canonisering van kinderboeken rekening moet houden met de beoogde lezer, maar in welke mate je dat moet doen en op welke manier je dat moet (kunt) realiseren. | |
LiteratuurDe allermooiste boeken voor kinderen. Samengesteld door Bregje Boonstra ... [et al.]. Amsterdam: De Bijenkorf, [1990]. Harry Bekkering. Het raadsel van de leesbaarheid; jeugdliteratuur - literatuur: afnemende verschillen? In: Literatuur, jaargang 11 (1994), nr. 6, blz. 322-328. Aidan Chambers. Vertel eens. Kinderen, lezen en praten. Vertaald door Joke Linders. Amsterdam: Querido, 1995. De jeugdboeken top honderd aller tijden. Bewerkt en ingeleid door Joke Linders. Amsterdam: De Bijenkorf, 1988. Joke Linders. Nieuwe ontwikkelingen in de jeugdliteratuur. In: Documentatieblad Kinder- en Jeugdliteratuur, nr. 14 (1990), blz. 60-70. Joke Linders. [‘Wijd weg’ van Joke van Leeuwen]. In: Leesgoed, jaargang 18 (1991), nr. 5, blz. 200-201. Piet Mooren. De krenten in de pap; over de bijdrage van kinderliteratuur aan de literaire competentie. In: Neem en lees. Literaire competentie; het doel van het literatuuronderwijs. Onder redactie van Wam de Moor en Márgitka van Woerkom. Den Haag: Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1992, blz. 68-89. Alleen Pace Nilsen, Ralph Peterson & Lyndon W. Searfoss. The adult as critic vs. the child as reader. In: Language Arts, vol. 57 (1980), blz. 530-539. Theo Thijssen. Kinderlectuur. (Inleiding tot de rubriek beoordeelingen.) In: De Nieuwe School, jaargang 1 (1905), blz. 19-21. Anne de Vries. Het verdwijnende kinderboek; opvattingen over jeugdliteratuur na 1980. In: Leesgoed, jaargang 17 (1990), nr. 2, 64-68. |