'Een staaltje Feliciaanse diplomatie. Het departement letterkunde van Felix Meritis tijdens en na de patriottentijd (1779-1795)'
(1991)–Marleen de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Marleen de VriesEen staaltje Feliciaanse diplomatie
| |
[pagina 132]
| |
maatschappij werd bestuurd door vijf commissarissen, één uit elk departement, gekozen voor drie jaar. Elk departement kende zijn eigen bestuur en wetten. Deze waren echter ondergeschikt aan de algemene wetten van de gehele maatschappij. Het ledenbestand bestond voor het grootste gedeelte uit ‘ordinaire’ of effectieve leden, opgesplitst in werkende en beschouwende leden. Daarnaast waren er titulaire leden, die zich voor één jaar aan een departement verbonden, en honoraire leden.Ga naar margenoot4. Op enkele honoraire leden na, zoals Haydn, werden al deze leden gerecruteerd uit de plaatselijke bevolking. Het lidmaatschap van Felix Meritis was echter duur: vijfentwintig gulden entreegeld en een jaarlijkse contributie van twintig tot vijfentwintig gulden, zodat het was voorbehouden aan een financiële elite, afkomstig uit de gegoede burgerij. | |
Een avondschool voor gevorderdenDe leden van het departement letterkunde kwamen een keer in de week bij elkaar, op woensdagavond, gedurende het winterseizoen, dat liep van oktober tot en met maart. Elk werkend lid was verplicht per seizoen één redevoering te houden van tenminste een half uur.Ga naar margenoot5. Bij verzuim hiervan diende men een boete te betalen.Ga naar margenoot6. Niets werd aan het toeval overgelaten. In de wetten van het departement werden de kleinste details vastgelegd. Zo lag de volgorde van de sprekers voor aanvang van het seizoen vast, waarbij men een zekere hiërarchie in acht nam. De directeur van het departement opende het nieuwe seizoen, daarna volgde de directeur-thesaurier en de scriba (de notulist). Dan volgde de rest van de leden in volgorde van aankomst. Voor aanvang van het seizoen hing men een ‘lyst der verhandelbeurten’ op, zodat iedereen kon zien wie wanneer zou spreken.Ga naar margenoot7. De spreker moest minimaal een week van tevoren de inhoud van zijn verhandeling doorgeven aan de scriba ‘ten einde hetzelve behoorlyk in de notulen worde aangeschreven’.Ga naar margenoot8. Tijdens de verhandeling werd er absolute stilte verlangd. De bijeenkomsten zijn het beste te karakteriseren als hoorcolleges, maar dan in het Nederlands in plaats van het aan de universiteiten gebruikelijke Latijn. De Felicianen droegen hun verhandelingen en dichtstukken alleen maar voor in het departement, men maakte ze er niet. Felix was geen literair genootschap waar men bij elkaar | |
[pagina 133]
| |
kwam om gezamenlijk dichtstukken te schrijven en bij te schaven. De nadruk lag op het voordragen van redevoeringen. ‘Waar had men voorheen eene oefenschool van welsprekendheid, behalve de Kansel en de Balie, met name in de Nederduitsche taal’ vroeg een Feliciaan zich af in 1817.Ga naar margenoot9. De leden hielden er zich bezig met ‘Dicht- Taal-, Geschied- en Oordeelkunde, gelijk ook met Wijsbegeerte en Welspreekendheid’Ga naar margenoot10.: een breed terrein. In de notulen staan titels als ‘Het geluk of de gelukzaligheid van de mensen op aarde’, ‘Het onderwijs der kinderen en de natuurlijke godsdienst’, ‘De beginselen der zeevaart, koophandel, aardrijkskunde en voortplanting van het menselijk geslacht’. Vaak werden deze redevoeringen afgesloten met een gedicht. Voor veel leden was het dé gelegenheid om nieuw werk te lanceren of te testen alvorens het te publiceren. Het departement functioneerde zo als kweekvijver voor nieuw talent en kon zowel bijdragen aan, als delen in de roem van zijn leden. In de eerste tien jaren van zijn bestaan, tot 1788, had het departement een bescheiden omvang. Het eerste jaar waren gemiddeld slechts vijftien leden aanwezig per bijeenkomst.Ga naar margenoot11. Het was een aanloopperiode, waarin men zocht naar nieuwe leden en bouwde aan een reputatie. Er werden weinig verhandelingen gepubliceerd in die periode. Het departement schreef geen prijsvragen uit en publiceerde geen genootschapsbundels.
Het gebouw
De Maatschappij wist zich langzamerhand op te werken tot een van de meest prestigieuze en grootste genootschappen van de stad. Het aantal leden groeide zo snel dat men besloot een groot nieuw pand aan de Keizersgracht te laten bouwen, dat in 1788 werd ingewijd. Het maximum aantal leden werd vastgesteld op vierhonderd. In vergelijking met andere genootschappen bood Felix vele voordelen. De leden beschikten over een bibliotheek waar men kon studeren en boeken kon lenen. Het departement natuurkunde beschikte over een goed uitgerust chemisch laboratorium om proeven te kunnen uitvoeren. De leden hadden toegang tot de concerten op vrijdag-of zondagavond. Men kon beroemde professoren als H.C. Cras, hoogleraar rechten, en J.H. van Swinden, de hoogleraar wis- natuur- en sterrekunde, zien en horen spreken. Vanaf 1788 publiceerde het Algemeen Magazijn van Wetenschap, Konst en Smaak regelmatig verhandelingen van Felicianen. In feite fungeerde de Maatschappij als een soort avondschool voor gevorderden, waar de gecultiveerde burger zijn intellectuele behoeften kon bevredigen. Voor de niet-universitair geschoolde maar welgestelde koopman was het een van de weinige mogelijkheden om hoger onderwijs in het Nederlands | |
[pagina 134]
| |
te volgen. Dit alles had tot gevolg dat na 1788 de maatschappij, en met haar het departement, dat toen meer dan zeventig leden telde, bloeide als nooit tevoren.Ga naar margenoot12. Het voorzag dus in een behoefte en kennelijk was men ook middels de letterkunde in staat te voldoen aan de doelstellingen van de maatschappij: ‘om Verstand en Deugd aan te kweeken, nuttige en edele Konsten en Wetenschappen te doen bloeijen, en daardoor, naar hun vermogen, alles toe te brengen wat strekken kan tot bevordering van de welvaart, het tydelyk en zedelyk geluk der Ingezetenen van dit Land in het algemeen, en van deze Stad in het byzonder.’Ga naar margenoot13. Uit deze optimistische doelstelling blijkt dat men niet alleen het eigen geluk nastreefde, maar ook dat van anderen. Het impliceert een maatschappelijke betrokkenheid die niet per definitie tot hervormingen hoefde te leiden, maar ze ook niet uitsloot. Juist hier echter trad de werking van het neutraliteitsprincipe op: over politieke (en religieuze) kwesties mocht in de Maatschappij volgens dezelfde wetten niet worden geredetwist, ongetwijfeld om de vrede, zowel onder de leden als met het officiële stadsbestuur, te bewaren: ‘zullende geen voordragten [...] mogen gedaan worden, die geheel, of gedeeltelyk, strydig zyn met beginselen van godsdienst, deugd, en goede zeden, 's lands, of stads wettige regeering beleedigen [...] terwyl geen godsdienstige verschilstukken, opzettelyk, zullen verhandeld mogen worden.’Ga naar margenoot14. Nu zijn wetten er om overtreden te worden. Wellicht ook fungeerden ze als dekmantel om de officiële instanties gerust te stellen of om de tuin te leiden indien zij zouden overgaan tot controle. De notulen, een andere bron die makkelijk te controleren was, gaven ook nauwelijks aan waarover men sprak. Gaf men het eerste jaar nog de korte inhoud van de redevoeringen weer, daarna vermeldde men nog slechts de titels, waaruit in de meeste gevallen weinig of niets valt op te maken. Op een enkele uitzondering na, als ‘de patriot’, voorgelezen op 29 januari 1783 door Chr. van Brands Strösling, verraadden de titels weinig politiek engagement. In later jaren (1795-1801/02) ontbraken de titels vrijwel helemaal, totdat de rust terugkeerde. De hiaten in de notulen zijn dus prima indicatoren voor politieke onrust. Deze omzichtigheid verklaart waarschijnlijk waarom Felix Meritis in 1794 een van de weinige genootschappen was dat niet van staatswege voor onbepaalde tijd werd gesloten. Het verklaart eveneens dat Reitsma op basis van bestudering van de notulen van het departement koophandel kon concluderen: ‘De onderwerpen van de verhandelingen waren [...] van een grote politieke kleurloosheid.’Ga naar margenoot15. | |
[pagina 135]
| |
Amstels Burgren en hunne trouw
De inwijding van het gebouw van Felix Meritis op 31 oktober 1788. Schilderij van Adriaan de Lelie.
Wanneer men de verhandelingen en dichtwerken daadwerkelijk leest, voor zover ze in druk zijn verschenen, dan blijken ze vaak minder onschuldig en kleurloos dan de notulen suggereren. Singeling is dan ook preciezer in zijn conclusie. De politieke verhoudingen in de diverse literaire genootschappen werden volgens hem pas relevant toen zij - onder de druk van de omstandigheden - niet langer konden worden genegeerd, zoals in 1787. Patriotten hadden de echtgenote van de stadhouder aangehouden - en daarmee beledigd - bij Goejanverwellesluis. Het militaire ingrijpen van Pruisen dat hierop volgde, drukte de patriottenbeweging de kop in. En opnieuw in 1795, toen het de patriotten wel lukte aan de macht te komen met behulp van het Franse leger. Volgens Singeling werd de actuele politiek pas rond 1795 onderwerp van discussie in de genootschappen.Ga naar margenoot16. Deze voorstelling van zaken gaat niet op voor het departement letterkunde. Het is inderdaad zo dat vanaf 1795 de politieke ontevredenheid steeds explicieter en vaker werd verwoord. Voor die tijd ging men echter anders, voorzichtiger te werk, maar het ontbrak zeker niet aan politieke stellingnames. Integendeel. De patriot Arend Fokke Simonsz las bijvoorbeeld al op 12 november 1783 een actuele ‘dichtmatige beschouwing der wapenoefening van de burgercompagnie van wijk nr. 7’ voor. Dit gedicht verwijst direct naar het bezoek van Joan Derk van der Capellen tot den Pol in april 1783 aan een van de zestig Amsterdamse burgercompagnieën. Deze Van der Capellen, ‘de vader van het patriottisme’, had immers in het door hem anoniem verspreidde pamflet Aan het volk van Nederland (1781) gepleit voor burgerbewapening.Ga naar margenoot17. In Amsterdam had dat zijn vruchten afgeworpen. Fokke schetst ons dan ook een tevreden Van der Capellen en wenst met hem ‘Dat Amstels Burgren nooit in hunne trouw bezweken, En 't blaakend krygsvuur kweek' by 't schittren van zyn vlam, Steedsduurende Eendragt, in 't gewapende Amsterdam.’ De dood van Van der Capellen in 1784 ging dan ook niet onopgemerkt voorbij aan het departement. Daniel Bleecker las op 13 oktober 1784 een lierzang voor op zijn dood. Bleecker sprak al in 1781 over ‘het onbestaanbare der eenhoofdige regering en willekeurige magt met onze nationale zucht tot onafhankelijkheid en vrijheid; met een slotzang aan de vrijheid’. Hij was niet de enige die nadacht over deze problematiek. P.J. Baalde hield op 19 maart 1783 een pleidooi voor een democratische regering: ‘de oorsprong en het oogmerk ener vrije regering en de daaruit voortvloeiende | |
[pagina 136]
| |
voordelen’ en op 17 november 1784 spreekt Ph. Taddel over ‘de beste regeringsvorm in een republiek’. Op 31 maart 1784 las G. Brender à Brandis een lofrede voor op de Amsterdamse burgemeester C.P. Hooft (1547-1626), die als voorbeeld moest dienen voor de huidige burgemeesters.Ga naar margenoot18. Dezelfde Brender à Brandis droeg op 24 januari 1787 een lierzang op Washington voor, opnieuw met het doel zijn publiek te wijzen op hoe het ook kon. Niet een lieftallige muze maar vaderlandsliefde en het verlangen naar vrijheid was de inspiratiebron voor de dichter: ‘ô Liefde voor het Vaderland! ô Zucht naar Vrijheid! dierbaar pand! Voor u wil ik de snaaren rekken.’ Hij verwijst naar Washington als lichtend voorbeeld voor de vrijheidsstrijd: ‘Geen reeks van gloênde donderklooten, Uit ysren monden voordgesnort, En woedend' op den Held geschooten; Heeft Washington tot vreez' geport.’Ga naar margenoot19. Aldus probeerde Brender à Brandis de Felicianen op impliciete wijze aan te sporen tot soortgelijk gedrag. Niet alleen historische figuren werden door de patriotten herdacht en gebruikt, ook tijdgenoten werden bijgezet in de ere-galerij. De Amsterdamse uitgever P.J. Uylenbroek las op 14 maart 1787 een dichtstuk voor van het medelid J. Lugt daht betrekking had op een recente gebeurtenis: Eerzang voor Amstels burgery, ter gelegenheid van het gebeurde op den 26sten february, 1787. Op 26 februari 1787 omsingelden patriotten het stadhuis en dwongen de vroedschap een resolutie aan te nemen die voordelig was voor de democraten. Het dichtstuk prijst de moed van deze patriotten: ‘Zwygt, Grieken! van uw' heldenstoet; Zwygt, Romers! van uw redenaren;[...] Zo lang noch Gysbrechts erf op zulke burgers roemt;’ Maar dat niet alleen. Lugt, c.q. Uylenbroek, probeerde zijn toehoorders expliciet over te halen tot actie: ‘Spreekt, medeburgers! nu 't gewigt Der zaak, en 's lands gevaar, u porden! Verheft uw stemmen, nu 't een pligt, Nu 't zwygen schandlyk is geworden!’Ga naar margenoot20. In december 1787, na de Pruisische interventie en het machtsherstel van Oranje, was de politieke situatie zo precair dat de commissarissen alle directeuren waarschuwden ‘om elk in hun departementsvergaderingen aan te dringen dat men omtrend de verhandelingen alle onzijdigheid betrachtte - en dat men zich menageeren van tegenwoordige staatkundige begrippen zowel als omtrent de verschillende godsdiensten er sentimenten.’Ga naar margenoot21. Mag men hieruit concluderen dat deze ‘onzijdigheid’ dus kennelijk niet werd ‘betracht’? In dat geval kon er inderdaad niet vaak genoeg worden gewaarschuwd. Het stadsbestuur zou anders de Maatschappij wel eens kun- | |
[pagina 137]
| |
nen sluiten. Expliciete patriotse uitlatingen zijn dan ook schaars in de periode 1787-1795. Maar een goed verstaander heeft genoeg aan een half woord. Een voorbeeld is het neutraal klinkende Voor de Leydsche weezen, een dichtstuk voorgelezen op 2 januari 1788 door de als patriot te boek staande A. Vereul, dat subtiel verwijst naar de staatkundige woelingen en een oproep tot pacifisme bevat: ‘Hij, die den weg der vreugd in tegenspoed kon banen, Die voor den grootsten vorst en 't kleinste wormpje waakt, Hij smoore 't vuur des krijgs, die bron van bloed en tranen, Die troostelooze weesjes maakt.’Ga naar margenoot22. Ondanks alle voorzichtigheid hing de maatschappij toch sluiting boven het hoofd. Op 17 oktober 1794 verboden de Staten van Holland ‘sociëteiten, gezelschappen, bijeenkomsten of corporatiën’. Het politiek radicale Amsterdamse ‘Doctrina & Amicitia’ werd inderdaad gesloten. Het bestuur van Felix diende echter een bezwaarschrift in, met als resultaat dat alleen de concerten werden verboden.Ga naar margenoot23. Deze concerten werden doorgaans druk bezocht door niet-leden en waarschijnlijk vreesde men eventuele discussies. Vreemder is dat zelfs de muzikale omlijsting bij het lijkfeest voor het honoraire lid Pieter Nieuwland op 24 december 1794 werd verboden. De negentiende-eeuwse schrijver Conrad Busken Huet, die zich met veel verve inleefde in de eind-achttiendeeeuwse politieke situatie, laat de Feliciaan Kinker tijdens een denkbeeldige bijeenkomst in de boekwinkel van Uylenbroek hierover zeggen: ‘Mijne Heeren van den Geregte hebben groot gelijk gehad, toen zij die uitvoering interdicteerden. Felix behoorde nooit iets anders te zijn als eene wetenschappelijke inrigting, tevens aan de fraaie kunsten gewijd, doch gijlieden maakt er een politiek broeinest van.’Ga naar margenoot24. | |
Een vrijplaats van goede smaakDe Maatschappij gaf duidelijk blijk van haar vreugde toen in 1795 de patriotten eindelijk aan de macht kwamen. Het bestuur droeg Abraham Vereul op een passende verhandeling te houden naar aanleiding van de staatsomwenteling, nadat de professoren Van Swinden en Cras hiervan hadden afgezien.Ga naar margenoot25. In deze Redevoering over de gelijkheid der menschen, beschouwd als dat algemeen beginsel, het welk den vrijen Nederlander tot gids behoort te strekken in het vestigen zijner politiecque en burgerlijke vrijheid pleit de advocaat Vereul | |
[pagina 138]
| |
voor een constitutie en voor wetten die zijn gestoeld op het principe van de gelijkheid. Verder blijkt dat Felix, ondanks het beeld van politieke neutraliteit, wel degelijk is blijven functioneren als ontmoetingsplaats voor voorvechters van een democratisch bestel: ‘Hier bleef men gedurende de zevenjarige ballingschap der vrijheid aan haar denken, van haar spreken.’
Het leggen van de eerste steen door C.J. Roos op 7 juli 1787.
Cornelis Loots zou Felix vier jaar later zelfs bestempelen als een ‘vryplaats des goeden smaaks’ (cursivering MdV).Ga naar margenoot26. Vereul raadde aan de juiste vertegenwoordigers te kiezen, ‘gij zult zorgen, dat 's volks belangens niet in onzuivere handen komen’. Tot slot riep hij alle Nederlanders op actief mee te werken aan de legalisering van de omwenteling: ‘gaat niet, zorgeloos, op uwe eerste lauweren slapen: wij zouden daardoor de medepligtigen worden dier tijrannen welke ons nieuwe ketens zullen willen smeden. De laster tijgde zo vaak het nationaal character der Nederlanderen werkeloosheid aan - dat het donderend geschut onzer vestingen en vloten dien laster beantwoorde! 't is niet genoeg, wierook om de heilige beelden onzer voorvaderen te branden.’Ga naar margenoot27. Een serieuze oproep tot politieke betrokkenheid en werkzaamheid. De omwenteling leidde er eveneens toe dat men elkaar vanaf dat moment aansprak met ‘Burger’. Verder werd er eenparig besloten ‘Voortaan geen oud regeering by de Werkzaamheden toetelaten’ en in de kleine entreekamer weer tijdschriften neer te leggen. Op de eerstvolgende vergadering echter, een half jaar later toen de gemoederen weer waren bedaard, sloot men - heel tekenend - de politieke tijdschriften hiervan uit. Men bleef ‘persisteeren bij de resolutie van 25 Maart, betrek-kelyk het gebruik der Entrée Kamer en aanleggen van Tijdschriften, doch ten opzigte der laatsten was men van oordeel zich alleen tot Letterkundige werken te moeten bepaalen, zonder in het Politicque te komen’.Ga naar margenoot28. Opnieuw een staaltje van Feliciaanse diplomatie. | |
[pagina 139]
| |
Hoewel Felix Meritis politiek neutraal claimde te zijn was het dat in werkelijkheid niet. Zijn leden streefden oprecht naar de welvaart en het geluk van stad en vaderland. Sommige leden van het departement letterkunde gebruikten daarom hun spreekbeurten om de Felicianen op politiek gebied te onderwijzen. Weliswaar verboden de wetten elke politieke betrokkenheid en werden er hoge boetes gevorderd indien er een verhandeling strijdig met de wetten werd voorgelezen, maar uit deze voorbeelden blijkt dat men het niet al te nauw nam met de voorschriften. Daar komt bij dat de werkelijke voordrachtssituatie niet meer achterhaald kan worden. Er resten slechts gedrukte teksten. Het is goed mogelijk dat er tijdens de voordrachten explicieter werd ingegaan op de politiek. Het gesproken woord is nu eenmaal minder gevoelig voor censuurmaatregelen dan een gedrukte tekst. Op schrift was het laveren tussen ‘veilige’ en geëngageerde bewoordingen, waarbij de veiligheid meestal won. Dat de letterkunde in de achttiende eeuw naast vermakelijk, nuttig moest zijn is genoegzaam bekend. Dit bleek ook uit de doelstellingen van de Maatschappij waarin men immers sprak over nuttige Konsten ter bevordering van welvaart en geluk. Aan het einde van de eeuw werden naast verstand en deugd echter ook politieke idealen ‘aangekweekt’, waarbij het vrijheidsideaal voorop stond. Een juridische redevoering als die van Vereul wijst op actieve politieke betrokkenheid en op de wens een nieuwe, democratische wereld te construeren. Meer dan op het slagveld werd de revolutie uitgevochten in de letteren.Ga naar margenoot29. Het is misschien geen toeval dat de oprichting van het departement samenvalt met het begin van de patriottentijd. Vreemd genoeg wordt het Amsterdamse genootschap Concordia et Libertate door alle dixhuitiémisten gestigmatiseerd als een ‘kezengezelschap’. Zij verwijzen naar een uitspraak van een andere bekende negentiende-eeuwer, Van Lennep: ‘Men wist, dat zy [de Aristokratie] het oog had op dat “Keezen-gezelschap”, gelijk Concordia veelal genoemd werd.’Ga naar margenoot30. (Kees was het scheldwoord voor patriot.) Felix is men echter blijven zien als een neutraal genootschap, terwijl toch bekend is dat beide genootschappen gefrequenteerd werden door veelal dezelfde Amsterdammers.Ga naar margenoot31. Vergelijking van de notulen wijst zelfs uit dat notoire patriotten als Fokke Simonsz en A. Vereul geen voordrachten hielden in Concordia et Libertate, maar wel in Felix. Huets conclusie lijkt me de enig juiste: ‘Felix was werkelijk, in die dagen, een patriottenclub; de verzamelplaats van al de beschaafdsten onder de amsterdamsche republikeinen.’Ga naar margenoot32. |
|