| |
[V]
De ontmoediging bleef in de eerstkomende dagen. Er broedde iets in het negerdorp, dat aan David's bekommernis niet ontsnapte, ook al wist hij niet, wat het was. Met een duister zintuig voelde hij de stemming zwenken naar een mengeling van neerslachtigheid en verzet. Het was de terugslag op de gebeurtenissen te Point-à-Pître, die zelfs de negers in hun slavenstaat niet ongemoeid liet.
De negers konden overigens niet weten, dat deze gebeurtenissen in heel de West stof voor het dagelijks gesprek vormden. Zij wisten niet, dat de vrijheid nooit zo beklaagd en verwenst was als op dit ogenblik van de bezetting van Guadeloupe door de Britten. Zij konden niet weten, dat de verslagen republikeinen in de gevangenissen van het fort het woord liberté met wraakzucht en hunkering jegens de buitenwereld uit- | |
| |
zuchtten. Ze konden evenmin weten, dat de planters - de suiker in de eerste plaats - het woord slechts nog honend gebruikten; zij konden zich veroorloven, er op te schelden! Maar de negers zelf spraken er over. David bemerkte het, als hij des avonds onder zijn oude makkers verscheen; er werd nog wel gedanst, de dobbelzuchtigen lieten de geblutste stenen rollen, de stokvechters stonden, omringd door kijkers, als kemphanen tegenover elkaar. Maar het was niet meer het enige. Er werd heimelijk gepraat, althans door sommigen; als David in hun buurt kwam, gingen de bijeengestoken hoofden vaneen, en zweeg men; maar het kon soms toch niet zo gauw gebeuren, of hij vernam, dat zij het over artikel 1 hadden. Hij dorst hun het wantrouwen niet eens kwalijk nemen, maar hij trok het zich aan.
Er kwam een avond, waarop David begreep, wat Hatuey's opmerking over het einde der vrijheid betekende. Hij kwam slenterend het paadje tussen de stro- en leemhutten af, dat naar het ‘plein’ voerde - de platgetrapte, harde open plek onder de doodse bomen -, toen hij van de andere zijde een oploop zag naderen. Hij liep vlugger en zag tussen een gedrang van mannen, vrouwen en kinderen, dat er iets op een rietmat gedragen werd. Het benauwende daarbij was, dat men alleen maar duwde en drong, - niemand bijna zei iets, riep iets, zoals David dat bij andere opstootjes gewend was.
Toen David vlak bij de drukte was, zag hij, dat men in de rietmat een meisje torste. Hij bleef staan, om de stoet voorbij te laten gaan; het kind werd kennelijk naar huis gebracht. Eerst dacht hij, dat het meisje uit een boom was gevallen, of zich de enkel verstuikt had; maar hij begreep uit de stilte en zag aan de mensen, dat het iets heel anders moest zijn. Het kindergezicht was grauw en gerimpeld als bij een aapje; maar de ogen stonden vol ontzetting gesperd en keken gejaagd van den een naar den ander. Men had het kind in een dun katoenen vod gewikkeld; hier en daar vertoonden er
| |
| |
zich bloedplekken op. David wendde het gezicht in een voorgevoel van onheil af, en hield een van degenen aan, die achter het gedrang liepen.
- Wat is er met haar?
- Braines deed het, zei de man.
David bleef staan en keek, hoe men het verkrachte meisje bij haar moeder binnenbracht. Hij liep langzaam door de drukkende stilte van de nederzetting naar het erf van het herenhuis terug. Hij dacht aan de bepalingen van de Code Noir. De blanken maalden dus niet meer om de Code Noir. Het beeld van het ontstelde, bebloede kind keerde, met geweld verdrongen, met geweld terug. Iemand moest het tegen Justin zeggen. Wie? - David draaide om de veranda heen, waarachter de verlichte ramen rezen, en keerde naar het koetshuis terug; maar weer werd hij naar het herenhuis getrokken en na een laatste aarzeling liep hij de keuken binnen, besloten, het feit aan de slavinnen te vertellen. Vast en zeker zou het dan wel tot de meesters doordringen. - Alleen Phèbe en la reine de Shéba waren binnen. Hij zat een tijdje ineengedoken in een hoek, totdat Phèbe hem aanstiet:
- Ga naar je bed, als je slapen wilt, nikker!
Hij stond op en vond niet de moed, hun van het meisje te vertellen. De lichte, glanzende keuken met de twee tevreden, zwarte vrouwen had iets, dat hem verbood, aan de jammer van daareven te denken. Het scheen hem zelfs, dat men de schanddaad van Braines misschien overdreven had. Zeker, de neger, dien hij er naar gevraagd had, had hem verteld, dat het Braines' werk was. Maar misschien had hij, David, door de halve schemering, in het gesmoorde avondlicht alles verdraaid en veel erger gezien. David wist diep in zijn hart, dat er niets overdreven was. Hij voelde zich ongelukkig, innerlijk nog pijnlijker doorsneden, dan wanneer de negers gezamenlijk een van die slepende, eindeloze koorzangen begonnen, waarbij hij het liefst als een kruipkind in de schoot van mamma
| |
| |
Deborah terug had willen vluchten, om zich daar voor het leed van die zang te verbergen...
Een dag of wat meed hij de nederzetting. Het gevolg was, dat ze hem juist daardoor machtiger trok. Hij kon niet laten, om met de vallende avond weer naar het ‘plein’ te slenteren. Hij liep tussen de lage hutten, de smalle leempaden hadden iets leegs en eenzaams, de schaduwen van de onvruchtbare palmen beschutten niet. Hij trof de negers en negerinnen op de drempels, in het gele gras, op het leemplein; er hing een grimmige kalmte, een afwachten, dat met vertwijfeling en afweer doortrokken scheen. Het verontrustte hem als een beschuldiging; - wat was er, waarin hij te kort schoot? Hij ging temidden van hen zitten, als moest hij mee wachten. De wind stak op vanuit de zee; de dorre palmen klepperden als skeletten. De negers gingen één voor één naar huis. David speurde, of hij Massou of Scipion niet zag; hij liep zelfs langs hun hutten. Maar alles was er donker, wrevelig en gesloten.
Ja, er broedde iets. David deed zijn best Hatuey weer aan het spreken te krijgen. Wat zou de dagdief eigenlijk precies weten? Ook hij had zijn vrienden in het dorp, zijn broers en zijn ‘vrouw’. - Er is een complot op de plantage, zei David tegen den koetsier. Hatuey schudde het hoofd, maar ontkende niet, dat er in 't geheim vergaderd werd. Er waren mannen van San Domingo geweest, en Massou had ongetwijfeld plannen... David staarde den luiaard aan: wat had San Domingo er nu mee te maken? Toen Hatuey zag, dat David veel slechter op de hoogte was dan hij voorwendde, werd hij opnieuw uiterst behoedzaam. Maar dit keer liet David hem niet los. De zucht om alles te weten, die hij voor het eerst bemerkt had, toen hij Massou en Scipion met de vreemdelingen betrapte, maakte hem plotseling koppig en zelfs fel. Hij wilde nu eindelijk op de hoogte zijn van wat er op de plantage voorviel; hij wilde niet langer blind, doof en stom tussen de samenzweringen door wandelen! Hatuey liet zich na David's
| |
| |
smeken en dreigen een uitleg afpersen: wist David dan werkelijk nog niet, dat de negers op San Domingo zichzelf bevrijd hadden en heer en meester waren op hun eiland? Hun aanvoerder was Toussaint, die zich Louverture noemde en hij had de rang van generaal.
- En de planters dan? - vroeg David, geschokt door de bondige mededelingen van den koetsier.
Hatuey maakte een gebaar van keel-afsnijden.
- Geen blanke, geen Fransman, geen Brit, geen Spanjool heeft er meer iets te zeggen! -
Toen David na dit gesprek buiten kwam, schrok hij. Descluzes stond voor het koetshuis, en monsterde hem met een schuinse, afkerige blik. Had de opzichter geluisterd? Hij groette den bleken, opgeblazen man nederig en ging vlug en geruisloos achter hem langs naar het herenhuis. Hij voelde de blik van den drinker in de rug als een gevaar. En weer besefte hij, wat Hatuey bedoeld had met het ‘einde der vrijheid’.
Er kwamen dagen, waarin David moeizaam begon na te denken, en waarin de dingen hem in een nieuwe samenhang voor ogen traden. Daar waren Justin en zijn vrienden, de aristocraten, geholpen door hun opzichters en de Britse soldaten; aan de andere kant stonden Massou, Scipion, zij allen, die door de blanken gecommandeerd werden, de levende meubels der plantage... Hij dacht aan het meisje in de rietmat... Vrijheid? Wat was dat: een bestaan zonder meester, een leven zonder de zweep van Braines, of de bespijkerde zolen van Descluzes? De vrijheid behoorde bij de revolutie, ze had behoord bij de nu afgeschafte republiek. Hoe? Hij wist alleen, dat de mulatten en vrijgelaten kleurlingen hun burgerrechten sinds korte tijd weer kwijt waren. Met de komst van de Britten was de driekleur weer door de leliën vervangen. De planters regeerden als van ouds in de Assemblee. Kapitein Lacroix en zijn mannen waren gesneuveld voor de Conventie
| |
| |
en Robespierre, voor de republiek en de driekleur. En wat was er van aan, dat men op San Domingo een zwarten generaal had? Was dat mogelijk... géén planters, wel een zwarten generaal? Het denkbeeld verwarde hem. Het begrip der vrijheid verschrikte hem door zijn naaktheid, zoals de naaktheid der lichamen het de blanken deed. De begrippen schenen hem met elkaar verbonden, trots het feit, dat negers en negerinnen nagenoeg naakt liepen en de meesters volslagen gekleed. Vrij en naakt.
Enkele middagen na het gesprek met Hatuey begon David voor 't eerst weer uit eigen beweging te tekenen. Hij tekende de vrijheid, die hij vreesde. Ze was geweldig en naakt. Ze leek op sommige der jonge negervrouwen, maar ze liep rechtop en torste geen last op haar hoofd. Ze schreed met een zwaard in de ene, een fakkel in de andere hand. Ze was zwart; ze was niet de vrijheid der blanken, die willekeur is en despotie van de eigen wil; ze was de vrijheid der negers. Ze was meer dan levensgroot gedacht; om het te doen uitkomen, tekende hij aan haar voeten een paar kinderen, aards en klein. Ze was volmaakt als een godin. Schoften als Braines zouden haar niet durven aanraken. Hij tekende de gestalte in een mengeling van geestdrift, aanbidding en stille ontsteltenis. Hij voelde, dat het tekenen van zulk een figuur een misdrijf was. Hij verborg de tekening op een afzonderlijke plaats in de daklaag en ging wel twee maal daags kijken, of de plek niet opviel. Terwijl hij en de quadroon des avonds aan tafel bedienden, had hij een kwellend besef van schuld, als hoorde hij al tot het laagste complot. Er was iets van een tweegesprek in hem gaande; de ene helft van zijn ik bestreed de andere.
- Verraad is onder alle omstandigheden laaghartig.
- Ik heb niemand verraden.
- Je bent toch zwart?
- Ik weet, bij wie ik hoor.
- Je bent niet eerlijk; je bedriegt je meerderen.
| |
| |
- Je bedriegt jezelf...
Justin was sinds de bezetting van Point-à-Pître door de Britten goed geluimd. Hij praatte des avonds opgewekt tegen Madame: er moest spoedig weer eens een kinderpartij gegeven worden, ook de jeugd moest de val van het republicanisme vieren. Madame, die haar straling van de overwinningsdag al weer kwijt was, maar Monsieur toch meer boeide dan voorheen (zoals David opmaakte uit Justin's verminderde bezoeken aan de hoofdstad) ging graag op de plannen in. Ze spraken breedvoerig over hun dochters, met de sentimentaliteit van ouders, die hun kinderen niet dagelijks zien; ze overwogen, wie er bij zo'n feest uitgenodigd zou worden; wat men doen kon, om de kinderen te vermaken. - Eens op een avond had Monsieur een heel voorstel: ze zouden paardrijden door de heuvel-kopjes, zee-lekkernijen eten, die men van de Caraïben-vissers bij Pointe des Chateaux moest laten komen; laat op de avond kon er voor het huis een vuurwerk ontstoken worden, en David moest decoraties voor het feest ontwerpen. - David schrok bij het horen van zijn naam op en bleef een tel of wat roerloos staan, terwijl Madame vroeg: - Je bent je kunst toch nog niet verleerd, David? en er meteen aan toevoegde, dat hij maar eens gauw moest laten zien, wat hij de laatste tijd gemaakt had. Hij dacht aan de zwarte Vrijheid, en ging met een bonzend hart naar zijn zolder. Madame had de vraag zo gesteld, dat hij even aan een valstrik geloofde, en aan Descluzes dacht. Of was het alleen zijn slecht geweten?
Op zolder stopte hij het nog altijd onvoltooide zelfportret bij de Liberté en zocht haastig iets uit, dat een inspectie der meesters verdragen kon: waterverfschetsen van de tuin en het huis, gezien van de omringende terreingolvingen, een tekening van het pony-veulen, een paar bloemen- en vruchtenstudies. Justin keek ze vluchtig door en zei: Bien touché, - en liet zich het vlees nog eens aangeven. Madame bestudeerde alles door haar oeillettes met meer zorg, vooral de bloemen,
| |
| |
en vond, dat David vaker met kleuren moest werken. Hij stond onderworpen achter haar en zei: - Oui, madame, certainement, Madame; om onverklaarbare redenen rees het beeld van Bastiat in zijn geheugen, mager, vergrijsd en geestdriftig; hij hoorde de stem van den leermeester: Als je later in Parijs werkt... - Hij keek naar zijn bezitters, voor wie er maar één vraag bestond: of zij tijdig rijk genoeg zouden zijn, om in datzelfde Parijs van de rest van hun bestaan te genieten. Plotseling voelde hij, dat hij als het ware uit zijn eigen lichaam trad en zichzelf van buiten-af bekeek: Kijk, die zwarte daar, dat is David, de zoon van Pélagie, de slaaf, die elke ochtend de pot-de-chambre van zijn meester leegt; - wat had hij misschien elders kunnen zijn?... -
Hij hoorde de stem van Madame, hij zag Justin glimlachend luisteren en onderwijl zijn zak-uurwerk opwinden: het ontging hem volstrekt, wat ze zeiden, wat de zin van hun gebaren was. Er kwam een floers voor zijn ogen, een onbekende pijn trok zijn borst kortstondig samen; hij had - waarom, dat wist hij niet - de kracht van een Massou willen hebben... Het floers trok weer op, hij hoorde en zag, hoe Justin zijn stoel achteruit schoof, opstond, naar Madame toeliep, haar hand kuste; hij stond al bij de deur, opende die met een buiging, volgde zijn meester op diens schreden naar buiten - de knecht van altoos.
|
|