| |
[III]
Onvermoede veranderingen waren desondanks voor hem en allen op til. In Parijs begon, roerig, maar ver weg en volkomen onbegrijpelijk in haar strekking (zij was dat voor de meeste Fransen en Parijzenaars van 1789 ook) de revolutie. Nog nooit was er zoveel onrust op de plantage geweest - niet onder de zwarten, maar onder de blanken. Nog nooit had Justin zoveel tijd buitenshuis gesleten, en nog nooit had hij zoveei bezoek ontvangen. David, die de gasten had te bedienen, was bij al hun wijdlopige gesprekken aanwezig; zij achtten hem
| |
| |
niet eens, en zij hadden uit een oogpunt van discretie niets van hem te vrezen, want hij kon de verwikkelde conversatie niet volgen, en had doorgaans zijn eigen gedachten. Hij begreep wel, dat de planters het niet eens waren met wat er in Parijs voorviel, maar wat daar voorviel was hem nog raadselachtiger. Er scheen een koloniaal comité te zijn, waar de slavenbezitters het doorlopend over hadden, zodat het David scheen, of de hele revolutie om de koloniën draaide; maar wat dit alles beoogde, en waarom Justin en de anderen in de loop van dat eerste jaar met zoveel verbitterde hoon over artikel 1 spraken, ontging hem. Hij schonk thee en rhum en bracht de luchtige wafels binnen, die la reine de Shéba, zoals de zwaarlijvige kokkin genoemd werd, bijna zo befaamd in de omtrek hadden gemaakt als wijlen Boucman. Er werden soms door de heren adressen opgesteld, en af en toe stuurde Justin hem toch de kamer uit, wat hem in 't minst niet deerde, omdat hij zich dan op zijn teken-zolder terug kon trekken. En deze toestand duurde van maand tot maand, met inzinkingen, waarin de belangstelling der planters merkbaar verflauwde, zonder dat David wijzer werd omtrent de partij-geschillen, die onder de blanken woedden. Justin en de zijnen spraken haatdragend en sarcastisch van de republikeinen, die er ook op Guadeloupe moesten zijn; en het was hem niet duidelijk, waarom zij juichten, toen er in '91 een besluit uit Parijs kwam, dat de koloniën toestond, zich op dezelfde voet te administreren als het moederland. Alles ging buiten de zwarten om, wier bestaan zich voortzette als van ouds, en die er geen weet van hadden, hoe heet de bekvechterijen in de nieuwe municipaliteit verliepen - ook over hen. Ze wisten weliswaar allemaal, dat er grote veranderingen waren gekomen, maar die golden alleen de mulatten: wat ging het de plantage-zwoegers aan, dat de kinderen van halfbloeden en vrijgelaten kleurlingen burgerrechten verkregen
hadden? De slaven wisten niet eens, wat burgerrechten waren; zij waren met het woord recht
| |
| |
zelf niet eens vertrouwd. Zij wisten evenmin, dat zij door de planters in de Assemblee voorzichtigheidshalve niet langer werden aangeduid als slaven, maar als ‘onvrijen’. De betiteling had hun weinig gebaat. De planters bleven, de opzichters bleven, het suikerriet en de koffie en de indigo bleven. Zij zagen alleen, dat de planters meer wapens in huis hadden dan vroeger, en dat de opzichters behalve de stok ook dubbelloops pistolen onder de ceintuur droegen, en grimmiger het wit van hun ogen lieten zien...
David hoorde in die jaren veel namen noemen; zij glipten weg door zijn herinnering; maar enkele ervan bleven langer en hardnekkiger hangen: Brissot en de Constituante en Robespierre, welke laatste, naar de opmerkingen van de planters het lieten uitkomen, gezegd zou hebben, dat de koloniën voor zijn part konden verrekken. En dan was er nog de naam van kapitein Lacroix; die naam overvleugelde tenslotte alle andere, want kapitein Lacroix was commandant van het garnizoen te Point-à-Pître, en een volbloed republikein. En zijn naam werd ook onder de negers meer en meer genoemd, sinds de eerste geruchten doordrongen van kloppartijen tussen ‘aristocraten’ en ‘patriotten’ op St. Pierre, zodat iedereen op Guadeloupe hetzelfde begon te verwachten. Er kwamen in het geheim op sommige plantages mulatten, die zich overdag in de negerkotten schuil hielden en des nachts bijeenkomsten belegden met de slaven, die zij tot verboden dingen opruiden. Ook de meesters begonnen daar achter te komen; Justin schafte zich in die tijd een paar bloedhonden aan, die gewoonlijk op het voorplein van het herenhuis aan de ketting lagen en waarvoor iedereen het diepst ontzag had, vooral nadat de monsters een drietal ontvluchte negers hadden opgespoord. Het kwam op de plantage van Justin niet voor, dat er nachtelijke vergaderingen in het negerdorp plaats grepen, buiten die der Afrikaanse riten dan, die veeleer naar het verleden wezen... David zag het nut van geen dezer dingen in. Alles
| |
| |
mocht anders gelopen zijn, dan hij het zich eens had voorgesteld, - Justin was zijn bezitter, hij en zijn soortgenoten behoorden hem toe, zij hadden rondom hem te staan, en als hij zich aan de kant van de ‘aristocraten’ schaarde, dienden zij allen partijgangers van de aristocraten te zijn... David's bewijsvoering was simpel en zonder vernuftskronkels. Het nam niet weg, dat hij leed onder de allerwegen wassende onrust, in het herenhuis, daarbuiten, in Point-à-Pître, waar een driekleurige vlag de leliënbanier op de openbare gebouwen verdrongen had. Als dit de revolutie was, dan kon zij hem gestolen worden; het enige, wat hij er aan den lijve van ondervond, was de nervositeit der meesters, die hem vooral daaruit bleek, dat zij hem hoe langer hoe meer voor hun grillen opeisten, en daardoor al minder gelegenheid gaven, om te tekenen; - wat kon hem erger gebeuren?
En zo was er dan de wrevel, een bizonder soort van spanning, traag zich samenballend in de zenuwen en gedachten; waar ging de revolutie heen? De kleine planters - de koffie met name - stonden aan de zijde van kapitein Lacroix en de republiek; maar de rijke - en die zaten in de suiker, en de suiker faalde niet, politiek bezien - gesteund door den gouverneur, die alle instructies uit Parijs naast zich neerlegde, heersten in de Assemblée; zij dreven hun zin door, zij schiepen al intrigerend de voorwaarden, om alles onder nieuwe namen bij het oude te laten blijven. Maar ook dit was niet van lange duur geweest; voortdurend hoorde David de planters rondom Justin foeteren op de ‘anarchie’, die hun zaken in de war stuurde, hun verbindingen met Europa bemoeilijkte, hun invloed lam sloeg. Wat die anarchie eigenlijk was, bleef David even nevelachtig als de rest, totdat hij meende te begrijpen, dat zij belichaamd moest zijn in den nieuwen gouverneur, die plotseling was opgedoken, om den royalist te vervangen. De schok van zijn aankomst deinde haar golven zelfs tot op de meest afgelegen plantages uit, want voor het eerst was het
| |
| |
ook op Guadeloupe tot een handgemeen tussen de partijen gekomen. David had Justin al dadelijk bij de komst van Collot tegen M. de la Pelouse horen zeggen, dat men den sansculot weliswaar aan wal had laten stappen, en dat M. d'Arrot de vlag had gestreken, maar dat het eiland zich, bij Sint Louis, zo'n belediging niet kon laten welgevallen. Hij voor zijn deel was niet van zins, den koningsmoordenaar te erkennen, laat staan te begroeten. En M. de la Pelouse had geantwoord, dat dit de taal was van een vrijen colon. Diezelfde week waren uit alle delen van het eiland planters en aanhangers van het oude régime gewapend bijeengekomen, om te laten zien, dat zij niet met zich lieten sollen. Maar zij hadden geen succes gehad; de ‘anarchie’ was baas gebleven; de militie van kapitein Lacroix had de royalisten uiteengeslagen, en M. Collot was plechtig geïnstalleerd.
Dat was nog maar ettelijke weken geleden. Madame en Monsieur hadden elkaar sindsdien nooit zo onverschillig behandeld; de nederlaag scheen een ieder in zijn eigenste wereld terug te drijven. Justin reed door de aanplantingen met een zwart gezicht, vond overal wat op aan te merken en verkilde de warme azuren ochtenden met zijn bitse verwijten, die stuk voor stuk als bedekte dreigementen klonken. Descluzes bezatte zich vaker dan voorheen en Tom Braines moest des Zondagsmorgens de slaven naar de mis drijven, ofschoon hij als Protestant was geboren en zich na zijn schipbreuk in 't geheel niet meer met de religie bemoeide. Hij nam natuurlijk wraak, door de zwarten voddiger te behandelen dan ooit. David had des avonds in het negerdorp zelfs een keer vernomen, dat hij negermeisjes in de struiken had getrokken, om ze eerst te misbruiken en daarna te ranselen. Niemand had het tegen Justin durven zeggen, die toch naijverig waakte voor de bepaling der Zwarte Code, dat geen blanke zich geslachtelijk met een negerin mocht afgeven. Er was een dof afwachten, en dat afwachten was ook gebleven, toen de tweede
| |
| |
schok kwam; de Engelsen (met wie men in oorlog was sinds een goed jaar, voor David een bron van nieuw mysterie) maakten zich bij verrassing meester van Les Saintes, de eilandjes, die geen dag varens bezuiden La Basse Terre lagen. Van die dag af waren de Conventie, de onthoofding der koningsfamilie of het koloniaal comité niet langer het gesprek van de dag. Er was iets op handen; men koerste - ja, waarheen? Men begon het de geprikkelde Madame in deze dagen meer dan voorheen aan te zien, dat zij haar blanke aantrekkelijkheid van eens reddeloos was gaan verliezen; en Justin was, met al zijn uiterlijke beheerstheid, zo chagrineus, dat David blij was, wanneer hij des avonds door den meester naar bed werd gestuurd.
En nu was er het verre schieten, op deze ochtend vol glorieuze zon en passaatwind, de aarde gewassen door de regenval der verstreken weken, de plantages in hun prilste groen -; nu dreunden de echo's van kanonnen langs de kust. Waren de Engelsen dan ‘eindelijk’ gekomen, zoals Madame had gezegd? Waarom hunkerde zij zo naar de komst der Engelsen, met wie men toch in oorlog was? Waarom was Justin zo zelfbewust en uitbundig weggeklepperd, en waarom had de stem van Madame zulk een nieuwe, zingende volheid...?
|
|