en gehaast met elkaar gesproken, en vóór Justin de trapjes afsprong, had hij zijn vrouw gekust, - een zeldzame gebeurtenis; ze leefden in 't geheel niet op gespannen voet, maar gingen veeleer onverschillig langs elkaar heen. De verre schietpartij en de haast en de ongewone omhelzing bevielen David volstrekt niet. Hij wist niet, waarom, maar er hing met die weerklank van gevecht en explosies een spanning in de lucht, die bij hem de indruk wekte, als was er nu in het bestaan van allen op de plantage een wending gekomen, die nog te veel onzekerheden in zich borg, om ze na maanden en jaren van geprikkeld afwachten onverdeeld blijmoedig te mogen begroeten. Dit alles was nevelig in zijn gedachten; hij keek naar den blanken meester en de meesteres, als kon hun gedrag op dit ogenblik beslissend zijn voor de beoordeling van de situatie. Hij had de stijgbeugel vastgehouden, terwijl Justin te paard steeg, en nam zijn hoed af, toen de planter, na het paard een keer kunstig te hebben laten steigeren, langs de korte, beschaduwde inrit van het herenhuis weg draafde - zonder omzien. Hij was nog blijven staan om hem na te kijken met de breedgerande hoed in de handen, die meer weg had van een in hoofddekselvorm gebogen matting; maar er was alleen een hoefslag hoorbaar. Hij keek, omdat dit wegrijden hem helemáál niet naar de zin was. Justin, de doorgaans flegmatische, had zich te geestdriftig, te uittartend haast, betoond. - Toen David zich omkeerde naar de veranda, de houten zuilengaanderij, had hij gezien, dat ook Madame veranderd was. Het verveelde en kwijnende was van haar gevallen; haar ogen schitterden, mond en wangen leken warmer rood - kwam dat van de kus? - en zij hield de handen tegen haar borst, half in de ijle fichu, waaronder het bewogen deinde. Toen ze David zag, had ze een pasje naar hem toe gedaan:
- Zouden het de Engelsen zijn, David? Eindelijk? -
Hij was zo verward geweest door die vreemde vraag, dat hij de zonnehoed weer opzette, en zij was blijkbaar zo opge-