kistje met de guldens en de enkele rijksdaalder nieuw zilver voegen, tot de cijns was opgebracht. -
Ekke Wiarda zal eigen heer en meester zijn.
Hij dacht nog niet eens aan het grote gele biljet van de aanslag, dat hij korte tijd geleden had ingevuld. Hij dacht niet aan At's jongste zwangerschap, aan de lasten van polder en gemeente, aan de rekening van den dokter, als het vierde kind gekomen zou zijn.
Hij wilde er ook niet aan denken. Hij wilde zichzelf thans volkomen doordringen van het denkbeeld, dat hij een vrij man was.
Hier lag het begin.
De aarde was nog vol onrustige wasdom; het ene weiland stond al zwaar en effen van gras, de wind sneed zilveren golven over het groene vlak; elders groeide het stoppelig, met eilanden van kleurloze schraalte, waarover nog geen glans wilde gedijen. Het water deinde troebel, vol voorjaarsberoering; het uiteengerukte kroos dreef in slierten langs hem, terwijl hij naar de opvaart daalde. De poldergemalen werkten, zij zogen het hoge lentewater naar de zee. De zon draaide uit haar lage stand traag naar de middag; elke dag zou ze hoger klimmen; de avonden bleven al helder en vol koele tinten; vogelgebroed roerde zich, onder de pannen der daken en in de rietpolder.
Ekke dacht aan de dagen van buks en karabijn. Korte tijd prikte het verlangen lokkend in zijn handen - stropen, vissen, mollen wippen!
De karabijn was er nog steeds.
Maar hij had Jel Offinga beloofd, het wapen te laten rusten.
Ekke Wiarda schudt glimlachend het hoofd, als betrapt hij zich op al te lichtzinnige verlangens.
O, het leven kon slechter zijn!
Hij kijkt over de afstanden, die zich met torens, eenzame boomrijen, boerezathen, fabrieksschoorstenen onder het waterblauw van de hemel verliezen. Daar drijft rook, in afwaartse