Over handschriften en handschriftenkunde
(1962)–W.L. de Vreese– Auteursrechtelijk beschermdTien codicologische studiën
[pagina 139]
| |||||||||
Cadellen (1932)Quaeritur: wat zijn ‘cadellen’? In beschrijvingen van verluchte handschriften heb ik meer dan eens gewag gemaakt van cadellen. Uit het verzoek van meer dan één belangstellend lezer om nader bescheid, heb ik de wenschelijkheid afgeleid, antwoord te geven ten aanhoore van al wie het vernemen wil, op gevaar af voor menigeen niets nieuws te vertellen. Cadel is de naam, die rubricatoren en miniaturisten uit de 15de en de eerste helft der 16de eeuw gaven aan díe gekleurde kapitalen, waarvan schachten en bogen bestonden uit deels evenwijdig loopende, deels elkaar doorsnijdende breede linten, al of niet met arabesken, drolerieën en grotesken nader opgesierdGa naar voetnoot1. Natuurlijk later ook in het drukwerk. Zie b.v. Kiliaans Etymologicum, 3de uitgave; de werken van J.B. Houwaert die uit civilité zijn gezet, enz. Men vindt er reeds in het Sterfboeck verschenen bij P. van Os te Zwolle in 1491. Het is het Fransche woord cadel, later cadeau, dat beteekent: 1o hoofdletter; 2o met krullen en arabesken versierde hoofdletter; 3o opschrift; 4o nesterijen, beuzelingen; en ten slotte 5o een geschenk bij een bepaalde gelegenheid.
Onder de nogal talrijke voorbeelden die vooralsnog van het woord gevonden zijn, is het volgende wel het meest zeggende: ‘Nous avons en nostre usage commun de France plusieurs manieres et façons de lettres. | |||||||||
[pagina 140]
| |||||||||
Nous avons cadeaulx qui servent a estre mis au commencement des Livres escripts à la main et au commancemant des versetz aussi ecripts a la main... Les maistres Descripture les agencent et enrichicent de fueillages, de visages, doyseaulx, et de mille belles choses a leur plaisir pour en faire leurs monstres’. Aldus G. Tory, Lettres francoises, 72 vo bij Huguet, Dict. de la langue franç. du XVIme siècle, i.v.
De romanisten zijn vrijwel unaniem om te verklaren, dat dit cadel ontleend is aan proven çaalsch cabdel, wat de meesten verklaren als ontstaan uit capitellum; evenwel niet Gamillscheg, Etymologisches Wörterbuch d. französischen Sprache, die zegt: aus prov. capdal, cabdau, cadau, ‘hauptsächlich’, steht also für prov. letra cadau, ‘Hauptbuchstabe’, aus lat. capitalis, ‘vorzüglich’, ‘den Kopf betreffend’. Van cadel komt cadeler: hystorié, cadelé et escript de ma main en 1448 schrijft Jean Mielot, een der voornaamste kopiïsten uit de librije van Philips den Goede, aan het slot van zijn afschrift van den Miroir de la salvation humaineGa naar voetnoot1; en van cadeler dan verder cadelureGa naar voetnoot2. Het is opmerkenswaardig dat het Vlaamsche kateil, dat langs den Franschen weg van lat. capitale is gekomen, nu nog in West-Vlaanderen een paar beteekenissen van cadel vertoont, t.w. 1o de gezamenlijke krullen aan een geschreven of gedrukte letter; De Bo geeft als voorbeelden op: Een dobbel letter met schoon kateil. Er is te veel kateil aan dat geschriftGa naar voetnoot3. 2o de tooisels, de kwikken en strikken van -, de lintjes en nesterijen waarmee een vrouw zich tooit. Al dat kateil staat haar niet. Zij kwam daar met een groot kateil van bloemen en linten op haar hoofd. Dat ook de Vlaamsche miniaturisten het woord kadel gebruikten, moge blijken uit een rekening van Meester Anthonius Gorys, te Mechelen, die in 1524 een graduaal verluchtte voor de abdij van Tongerloo, geschreven door Frans de Weerdt, schoonschrijver te Leuven. Toen het werk af was, werd het vanwege de abdij gecontroleerd door dictus Magister Anthonius, Franciscus Monachi, secretaris van den Hoogwaar- | |||||||||
[pagina 141]
| |||||||||
den Heer Prelaat, en den librarius der abdij. Zij bevonden in het graduaal:
De man die deze rekenschap heeft uitgegeven - Lib. Gevelers -Ga naar voetnoot1, verklaart cadessen als ‘caudices, boomstammen of caudae, staarten’. Is het niet veel eenvoudiger, en dus ook overtuigender, te zeggen: ‘Lees cadellen’? |
|