| |
| |
| |
Op de blijde verheffing van den wel-edelen heer Mr. D.M.G. Heldewier,
tot veertig in rade der stad Leyden.
Wijs: { Pourquoi vous plaignez vous.
Wijs: { Of: De min is zeldzaam kruid.
Wij spannen thars de lier
Voor de eer van Leydens braven:
Wij spannen thans de lier
Daar zijn 'er nog, die roemen,
Dat zij zijn' Vader, blij,
Hunn' Hopman mogten noemen,
| |
| |
Met onze vreugd, niet rijzen?
Niet klinken voor den Zoon,
In Stads- en Staatsbewind?
Laat vrij de Muitzucht beven,
Waar hij dat monster vindt.
Tuig, eed'le Heldenstoet,
Die Vaderland en Vrijheid
Gewijd hebt goed en bloed,
Hoe 't schrikdier, fel verwoed,
Gereed om bloed te zuipen,
Voor zijn gezicht vervaard,
Bloode in zijn kot moest kruipen,
| |
| |
Gij deelde ook in die eer,
Toen ge, op zijn loflijk voetspoor,
Het Oproer gingt te keer.
Vol eed'le wraak, verbolgen,
Riept ge, allen even fier:
‘Wij volgen; ja, wij volgen
Een Schop moog' 't kloek beleid
Der Burgervad'ren wraken,
En noemen 't, snood misleid,
Vergeefsche waakzaamheid!
Dit is 't gedrag van guiten:
Een Vriend van 't Vaderland
Stelt vroeg, om 't kwaad te sluiten,
| |
| |
Leef lang, bevrijd van rampen!
Het braaf Genootschap, hier,
Wen 't gaat naar onze wenschen,
Dan schenke eerlang de Min
U, heussche Vriend der Menschen,
Een deugdzaame Echtvriendin.
Stijg, steeds door Deugd geleid,
Langs 't eerspoor, rijk van luister,
Daar u, door Deugd geleid,
De Leydsche Vierschaar beidt;
Laat u geen boon vervaren;
Hij kan verand'ring baren,
Die 't Land tot heil gedijdt.
| |
| |
Ja, klim, bij 't handgeklap,
Bij 't juichen aller braven,
Van 't Burgemeesterschap!
Strek Leyden lang tot zegen!
|
|