Vaderlandsche liederen, voor het genootschap van wapenhandel te Leyden (4 delen)(1784-1785)–Pieter Vreede– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina G3r] [p. G3r] De onverschilligheid. Wijs: Dans un Verger Collinette. Rijkaart, turende op zijn schijven, Kreunt zich aan 's Lands toestand niet, Daar hij buiten zorg wil blijven, Bij zijn geld alle onrust vliedt: t Land moog' zinken, 't Land moog' drijven, Zoo hem 't Lot slechts schatten biedt. * * * Zorg'loos zit, bij wijf en kind'ren, Stil aan 't hoekje van zijn' haert; Of ons Land zijn' bloei zier mind'ren, Is niet eens zijne aandacht waerd': 't Zou zijn rust te veel verhind'ren; Die's zijn hoogste goed op aerd. [pagina G3v] [p. G3v] Zwaarhoofd, steeds gewoon te schromen, Ducht, zoo hij iets dede, of sprak, Ook 't geweer hadde opgenomen, En zich in 's Lands zaken stak, Dat hem leed zou overkomen: Daarom houdt hij zijn gemak. * * * 't Raakt hun weinig, of de Staten, Of de Prins hier 't Land gebiên: En, wat zou hun zorg ook baten? Burgers moeten Staats - zorg vliên, Die den Heeren overlaten; Deze zullen 't wel voorzien. * * * Is dit hand'len naar geweten? Zulk een doen aan deugd verpand? Neen; 't is eed en plicht vergeten: Ongevoelig zijn voor schand. Kan men zulken Burgers heten Van een vrijgevochten Land! [pagina G4r] [p. G4r] Zouden rijkdom, gouden schijven, Zouden veiligheid, en rust, Wel onze eigendommen blijven, Werdt 's Lands welvaart uitgebluscht, Liet elk Burger 't Land slechts drijven, Vloodt de Vrijheid Bato's kust? * * * Neen, zag m' eens 's Land heil verjagen, En zich zelv' in 't ongeluk; Moest men slaafsch den last eens dragen Van een hard en prangend juk; Dan zou elk te laat beklagen, Dat men doof bleef voor 's Lands druk. PIETER van SCHELLE. Vorige Volgende