rusten is onverschillig zijn. Altijd hopen - wanhoop. Wien veel te dragen wordt gegeven, kreeg sterke schouders. Welk een trotsch gevoel - zooveel te kunnen verdragen, zonder onder te gaan - waar de banale lang zou zijn bezweken! -----
- Uw lof doet mij goed. Niet ieder oudere is in staat een jongere te prijzen, al vindt hij hem prijzenswaardig. Komt deze liefheid uit Hellas? Nogmaals dank! -----
Schrijf het niet toe aan zucht tot tegenstribbelen, als ik naast uwe opvatting de mijne plaats en u de keus laat.
Ik heb alles nog eens scherp overwogen
Deze sonnetten zijn niet voor Jan Alleman. Ze werden geschreven voor lui met genoegzaam inzicht om de conclusies te kunnen maken, die hun in de voorrede worden voorgekauwd.
Dus weg met die twee toelichtingen!
Men mag den denkenden mensch niet beleedigen.
Kan die letter niet blijven? 't Is nu zoo'n kort dingetje. 't Staat netter, dunkt mij, en t behoeft dan niet nogmaals gezet te worden! -
De interpunctie... ‘daarboven, in een kolk’ enz. neem ik gaarne aan.
-
Behoedden - zou ééne d niet meer analoog zijn met al die andere praesentia?
-
Die zinplooi: ‘terwijl ik, of hier wanden zijn, niet weet.’ vind ik nog al aardig. Is 't niet een grieksche constructie? De objectzin in de hoofdzin?
-
Sjirpt kan die rpt ooit iets liefelijks beduiden? Tjilpen, tjielpen gaat beter.
Maar krekels en sprinkhanen sjirpen.
De gewelven zagen zwart van zwermen vleêrmuizen en ik hoorde ze sjirpen, heesch, akelig.
Ik houd sjirpen voor passender dan de voorgeslagen woorden.
De coupletverdeeling is die van de sonnetten van Shakespeare. Ik heb hier alle kracht willen geven aan de laatste twee regels, en enjambeerde derhalve de terzinen. Vind u er