Gedichten
(1887)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend
[pagina 69]
| |
Van de vurige kracht
Van de witte reinheid
Van 't blauw der volharding
Vrank te doen wappren in 't luchtruim.
Klein was uw grond, -
Maar ook de pijl,
Luchtenklievende, snelgewiekte,
Raakt voor zijn vlucht maar
Even de smalle boogpees.
Klein was uw grond, -
Maar u behoorde
De wereldoceaan,
En van den oceaan
Gaaft gij uw volken 't zout en de kracht,
En den stouten geest,
En de nooit te bedwingene vrijheidszucht.
Van rijswerk vlochten eens uw jongeren
Daar een omwalling, door 't slaghek gesloten;
Stevige burg,
Waar gij ze gesmeed
En gehard hebt ten volk.
Daar ketendet gij den gewetensdwang,
Der koningen heerscherszelfzucht;
Daar schiept gij de stoute vlotenmacht,
Wereldontdekkend en wereldveroverend
Door 't zeeënbeploegende handelsvolk.
Daar hebt gij de vrije gedachte gezaaid;
En de vrije gedachte
Wies, overstroomend uw heining,
En spreidde in de wereld
't Woord en de daad
| |
[pagina 70]
| |
Des vrijen geestes
Van 't stoere volk,
Beurtlings door profeten en rabbies, of klassische Musen
Opgevoed, waar gij Israëls Jahveh,
Na onze Lieve Vrouw, deed huwen
De Maagd Athenaia.
Toen zaagt g' uw arbeid,
Vond hem goed en rustet. -
Europa rustte niet, maar ploegde met uw ossen voort,
En wies u te boven.
Gij rusttet noch;
Bouwdet een theetuin
Met een koepel aan kroosigen sloot
Waar kikkers kwaakten,
En gij dronkt koffie,
En dommeldet deftig,
Boven een stoof en een stichtelijk handboek,
En snooft.
Soms noodet g' er patriciërs,
Bedaard en deftiglijk vervoerd
Per jaagschuit, door 't apokaluptiesch ros getrokken,
Om witgepoederd en witgedast,
Bij langen goudenaar en stout glas wijn,
Vette baantjes en zachte kussens
Bij beurten te deelen,
Voor zich en hun zonen en neven,
Ter eere Godes
En ten meesten welzijn van den Lande.
Ook kreegt g' er huisbezoek des herders,
Vet gekoesterd door de rijke gebure,
Die 's winters voor zijn pels en haard,
| |
[pagina 71]
| |
En 's zomers zorgt voor Rijnwijn;
En die zalig verscheidend
Hem vermaakt
Haar kardoesje en een ton.
Toen knutselden uw lieden nutte kunsten,
Zamelden dienstbare wetenschap op,
En speelden met vermakelijke fysika.
Vooruitgang bloeid' er in den geldzak, zeer,
Door windnegoties en Javanenbloed,
En in 't behouden van rust en 't oude
Eerwaarde.
Toch eindlijk voer ook over u
De nieuwe wereldgeest. -
Amerika!
Amerika wees 't ideaal van de krachtige frissche jonkheid;
De ruwe bank der fransche school
Drilde uw burgers;
Brittannia leerde staatspraktijk,
Germanje dacht en dichtte 't nieuwe voor den geest.
U daagde een jonger leven:
Den theetuinkoepel bouwdet ge om
Tot een opene, bloemrijke villa.
Gevleugelde stoom,
Als Prometheus, de menschenbevrijder,
Verruimde uw wegen en blik.
Uw denkers hulden zich
In 't haren kleed van 't onderzoek
En voedden zich met de sprinkhanen
Der kritiek.
Wankelend week het verouderde
't Nieuwe leven,
En weer werd 't kleine plekje gronds
Der vrijen hof.
| |
[pagina 72]
| |
Uw leeuw is dood.
Alleen zijn konterfeitsel siert uw wand
Als oud familiestuk.
Uw hekje keert geen vijand af,
En over de teenen omtuining
Springt nu een kind heen.
Toch hebt ge noch uw speer -
Belachlijk wapen bij het geniaal verfijnd geschut -
Maar op haar top
Praalt noch de oude vrijheidshoed,
't Krachtigste wapen.
Die bleef u altijd over,
En der ouderen moed,
In uw boezem levend
Als een vale herinnering.
En uw grootmoedig hart
Klopt noch, en bonst als 't herdenkt
De vroegre heldenteelt,
- Eens frisch als groenend loof,
Thans gele blaâren in 't archiefherbarie, -
En haar aloude grootheid,
Die eens uw gevreesde speerpunt schiep,
Maar thans toch ook uw mond en daad
Kunnen behouden.
Dierbaar blijft ge dus Hollands tuintje
Vrijheids Eden, en Hollands
Vrijheidscheppende, Vrijheidbewarende Schutsmaagd!
|
|