literatuur (en de kunst) der barok, maar Nederland, gehecht als het was aan onze ‘grote klassieken’: de bijna afgodisch vereerde Vondel en verder Hooft, Huygens en (als nieuwkomer dank zij het realisme) Bredero, ging hieraan over het algemeen misprijzend voorbij: dit soort literatuur duldde men niet in het ‘sanctuarium’, waarin vroeger verwaarloosde geestelijke dichters als Revius, Dullaert, Stalpart van der Wiele en Luiken (overigens terecht) wel toegelaten werden.
Pas onze tijd, met zijn existentiële beleving van leven en dood, met zijn afkeer van eeuwenoude taboes, met zijn begrip voor thanatische zinnelijkheid, met zijn ‘roman noir’ en zijn vaak navrante humor, lijkt mij rijp voor een herwaardering van Jan Vos' toneelwerk.
Niet alleen de aard van Vos' oeuvre zelf lijkt mij een mogelijkheid te bieden voor hernieuwde belangstelling, maar ook de huidige stand van de beoefening der literatuurgeschiedenis. De literatuurhistorie van de negentiende en de eerste helft der twintigste eeuw was, - gelijk blijken zal uit de hier volgende paragrafen over de waarderingsgeschiedenis van Vos en zijn werk, - uitgesproken elitair. Zij werd gekenmerkt door standshoogmoed en geleerdheidswaan: uit de hoogte zag men neer op de ‘plebejer’ en de ‘ongeletterde gast’, die men, elkaar napratend, ten onrechte in hem zag. Zo'n laag persoon kon als auteur niet anders dan waardeloos zijn. Bovendien werd de literatuurgeschiedenis veelal beoefend door literatoren, die een intens genot smaakten bij de lectuur van oude toneelstukken, in plaats dat zij zich realiseerden, hoe een drama het deed op het toneel, waarvoor het toch bestemd was.
De bedoeling van deze studie is niet, te betogen dat Jan Vos een eersterangs schrijver geweest is, al mogen we hem èn om zijn grote invloed op het toenmalige cultuurleven, èn om de vrijgevochtenheid van zijn niet-traditionele kunstopvattingen, èn om zijn belang als dramaturg, die meer dan anderen begreep wat ‘toneel’ was, èn om de knapheid waarmee hij de in zijn tragedies opgehoopte spanningen wist te ontladen door ze met humor te temperen, - zeker niet onderschatten.
De bedoeling is, het toneelwerk van Vos weer te integreren in het ‘corpus’ van de Nederlandse literatuur, de leemte die er bestaat in de geschiedschrijving van de letterkunde uit het derde kwart van de zeventiende eeuw, te vullen, en aan te sporen tot verdere studie. Het is mij een genoegen dat dank zij de mij door de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk verleende literair-historische opdracht, de mogelijkheid weer bestaat, na twee-en-een-halve eeuw, dat de in de Nederlandse literatuur belangstellenden weer kennis kunnen nemen van een dramatisch oeuvre, dat boeiender zal blijken dan menigeen vermoedt.
Een ‘captatio benevolentiae’ mag niet ontbreken. De taal van Vos, nooit onderzocht, stelde mij vaak voor problemen. Dank zij het onvolprezen Woordenboek der Nederlandsche Taal mocht ik vaak, ook al vermeld ik het lang niet altijd als bron, een uitweg vinden in de doolhof. Vooral bij de Klucht van Oene moest ik echter nog al eens in het duister blijven tasten. De verklarende