| |
| |
| |
Verscheide Vertooningen.
| |
| |
Vertooningen op de zeegeboogen voor de Koning van Engelandt.
In d'eerste van de vier Zeegeboogen
Vertoont zich d'Eendracht voor een brandent Outaar: aan haar rechtehandt heeft zy
Vrankrijk, Herkules, Engelandt en Mars; deeze worden van de Sein en Maas gevolgt:
aan de slinke verschijnen Deenemarken, Dapperheidt, Neederlandt, en Pallas; die de
Beldt en 't Y by zich hebben. Meineedigheidt, die hier toegang zoekt te krijgen, wordt
door Trouw, haar vyandin, de handen op de rug gebonden. Vreede, die
Bloedtdorstigheidt onder haar voet en Neering aan haar zy heeft, staat aan de rechte
hoek van het outaar. Dapperheidt vertreedt, door hulp van Wakkerheidt,
Moedeloosheidt, Schrik, Vrees, en al wie zich laf betoondt. Hier wordt het
Krijgsverbondt, dat de gemelde Rijken beslooten hadden, om landt en zee, tot heil van
alle menschen, door Oorlog aan Vreede te helpen, bezwooren. Duitslandt, Spanje,
Italien en Turkyen vertoonen zich verbaast, uit vrees van overvallen te worden, nu dat
de Faam, die langs de wolken komt zweeven, dit verbondt laat hooren.
Moordaadigheidt, Onkuisheidt, Stookebrandt, Roofzucht en Geweldt worden door
Krijgstucht, die Gerechtigheidt by zich heeft, verjaagt.
Hier zweert men 't Krijgsverbondt der Kooningen en Staaten,
Zoo vangt men oorlog aan tot heil van zee en landt.
Wie dat om vreede vecht beschermt zijn onderzaaten.
| |
| |
Niet bindt 'er vaster dan een t'zaamgevlechte bandt.
Zoo wordt de zee gebaant. Zoo raakt het landt aan 't stijgen.
De Vreede kan men best door dapper Krijgen krijgen.
| |
In de tweede Zeegeboog
Ziet men Kromwel op de troon van Karel Stuart; hy staat met zijn rechtevoet op drie
gekroonde pilaaren; de kracht der drie koningrijken: hy scheurt de voorwaarden van 't
wettig erfrecht der Koningen. De Staatzucht, die aan zijn rechte zy staat, heeft haar
voet op de borst van de Godtsdienst, en de werreldtkloot, kroon en scepter, in haar
arm. Aan zijn andre zy heeft hy 't Geweldt, die de schaal van Gerechtigheidt, die voor
hem knielt, door 't zwaardt, dat hy haar ontweldigt heeft, aan stukken poogt te
breeken. Engelandt, Schotlandt en Ierlandt worden door Dwingelandy geboeit. De
troon is van Geveinstheidt, Moordadigheidt, Trouwloosheidt en Bedrogh omheint. De
geest van Meester Pym, gevolgt van d'andre Koningmoorders, komt hier deur 't
aartrijk heen breeken, om Kromwel onbekende schelmstukken (zoo 't moogelijk is dat
'er iet goddeloos by hem onbekent kan zijn) op nieuw in te scherpen. De Goude eeuw,
die Neering, Rijkdom en Overvloedt by zich heeft, wordt door Tweedracht, een
dochter van de Staatzucht, verjaagt. De Teems komt roodt van bloedt by Tetis
verschuilen. Vrankrijk, Spanje, Italien en Neederlandt worden door d'enterbyl van de
Rovery besprongen.
Brittanje wordt verkracht, tot schrik van alle Rijken.
De Godtsdienst is gesplitst, en 't heilig Recht vertreên.
De helsche Staatzucht is, in 't woeden, niet t'ontwijken.
Waar Boosheidt toegang krijgt, vervalt de hoop der steên.
De Roovery bespringt de zee aan alle deelen.
Wie Godt noch mensch ontziet heeft lust in moordtkrakkeelen.
| |
| |
| |
In de derde Zeegeboog
Vertoont zich het leeger der vermeetele Reuzen, gewapent met de schilden van
Kromwel en andere Koningmoorders: zy wentelen en stapelen de bergen tot
stormkatten op elkander, om de hemel te overweldigen. zy worden van
Hoovaardigheidt, Vermeetelheidt, Moordaadigheidt, Staatzucht en Geweldt
aangehitst. Jupiter daghvaart, door 't daaveren van de donder, alle gooden en
godinnen, die, in tijdt van noodt, de wapens kunnen voeren, om 't onheil te keeren.
Neptunus veldt zijn gaffel, Pluto zijn vork, Mars zijn slagzwaardt, Apollo gebruikt
zijn schicht, Pallas haar speer, en Diana haar jaagspriet. De donder verbrandt en
verplettert deeze vervloekte gedrochten, en begraaft hen, van gemorselde bergen
overdekt, in 't diepste van de golven. De Zeegooden steeken hun hoofden, op 't vallen
der gereetebergen, verbaast uit de baaren, De vier Hooftstoffen, die door dit vervloekt
geslacht van elkander gescheide waaren, voegen zich hier weeder by een: het Vuur
komt in 't roodt gekleedt, zy heeft een fenix op haar hooft, en een standert in de handt
daar een blixem in geschildert is. De Lucht verschijnt in 't blaauw, daar zich de vier
winden in vertoonen, haar perruik is met een reegenboog versiert: zy voert een wimpel
met een Arent. Het Water heeft een groenemantel vol zeebaaren: haar hulsel van mos
en wier, is vol koralen en paarlemoer gevlecht. zy zweit een gaffel daar een Dolfyn in
staat. d'Aardt heeft een groenetabbert, vol bossen en bergen: zy is met een
steedekroon gehuldt; in 't vaandel vertoont zich een Mol. Azia, Euroope, Afrika en
Amerika, die lang van deeze roof en moordtzieke Reuzen bevochten zijn, beginnen
weeder aassem te haalen.
De hemel wordt bestormt langs steigerende bergen.
De Staatzucht vreest geen straf op hoop van moogentheidt.
De Dondergodt verschijnt, nu hy zijn troon ziet tergen,
En plettert, door zijn schicht, al wie hem krijg aanzeidt.
Zoo treft de wraak het hooft van Kromwels woede Reuzen.
De blixem is gesmeedt, om 't aardtsch geweldt te kneuzen.
| |
| |
| |
In de vierde Zeegeboog
Staat de Koning voor zijn troon. Wraakgierigheidt, en Vermeetelheidt leggen onder
zijn voeten gebonden: hy rust met zijn rechtehandt op de schouder van de
Godtsdienst; met de slinke op die van Gerechtigheidt. Genade, vyandin van de Wraak,
staat voor hem. d'Eeuwigheidt komt zich achter Stuart, in een daalende wolk
vertoonen; haar kleedt is van starren bezeit; haar pruik met een slang, die de staart in
zijn bek heeft, versiert. Zy is van drie gevleugelde kinderen verzelt, die, om de Koning
te hulden, elk met een kroon, schepter en zwaardt verschijnen. De Vreede reikt hem
een zwaardt daar een olijftak omheen geslingert is, en Pallas haar schildt. Zijn wapen
wordt van twee gevleugelde kinderen, die in d'oopenlucht zweeven, vast gehouden.
Engelandt, Schotlandt en Ierlandt verschijnen de Koning, elk met een goudepilaar,
daar zich een kroon en schepter op vertoont, om hem zijn wettig erfrecht, de kracht
der drie Rijken, op te dragen. De Goude eeuw komt op een waagen, die door Neering,
Rijkdom en Overvloedt voortgetrokken wordt; de Tijdt heeft de toomen in zijn handt:
Saturnus zit achterop. d'Yzereeuw leit onder de raaden. Lent, Zomer, Herfst en
Winter, elk met zijn wimpelstandert, versiert met de drie hemelteekens, die haar
beheerschen, in de handt. Duitslandt, Vrankrijk, Spanje, Italien, Deenmarken,
Neederlandt, en alle oude bontgenooten, komen de Koning begroeten. De Teemsgodt
is vol vreugdt.
Hier ziet men d'Eeuwigheidt by Karel met drie kroonen.
Zoo raakt men zonder hulp van andren in zijn Rijk.
De hemel waakt voor 't recht der Koninglijke troonen.
De Godtsdienst wordt omhelst. de Boosheidt neemt de wijk.
Elk Landtschap wenst hem heil tot welstandt van de Vreede.
't Opgaande zonlicht wordt van yder aangebeede.
|
|