| |
| |
| |
I.
Half middeleeuwsch nog in volle negentiende eeuw, sluimerde Vlaanderen in de schaduw van belfort en kerk. De commissarissen der Fransche republiek schaften er voor goed ambachten en neringen af en de hoog-getorende hallen werden nutteloos. Doch hieven ze ook de eerediensten op, de kerken konden ze niet ontvolken. Onaangetast sluimert het wezen der gothiek in het Vlaamsche volksgemoed. Het groote rumoer der eeuw van coke-en-ijzer vindt hier zelfs geen zwak echo. Waar, geen dagreis ver naar Zuid of Oost, de hemel zwartgerookt dreunt van de geweldige krachtinspanning der groot-industrie en 's nachts de roode vlammen omhoog slaan, nijverig en onheilspellend, uit de hellekrochten van duizend moderne Pluto's,
| |
| |
blijft Vlaanderen het rijk van de stilte, waar kerk- en kloosterklokken alleen de zwijgzaamheid doorrinkelen, zooals ze 't doen sinds zes of zevenmaal honderd jaar en waar edele zwanen droomen, magnifiek, in de blauwige maannachten der eenzame stadskanalen. Dit leven hier leeft niet mee het groote leven van het overige West-Europa; het neemt geen deel aan zijn koortsige gejaagdheid, zijn ondernemingslust, zijn expansievermogen. Maar ook de tragische worsteling van de ziel tegen de steeds enger omsluitende wurging van de stof kent het niet. Achter een driedubbel koraalrif van aangeboren mysticisme, intellectueele verwaarloozing en maatschappelijke bekrompenheid bleef de Vlaamsche ziel een kalme inham, gevrijwaard tegen de al te spoedig tot dreigende orkanen geïntensifieerde, hooge en oorspronkelijk frisch
| |
| |
leven brengende winden, die de levenszee der negentiende-eeuwsche menschheid in beroering brachten.
De massa van het volk bleef eenvoudig, geloovig, naief. Wel had de medalje haar keerzijde en heerschten in wijde kringen èn domheid èn verdierlijking. Ontkend kan ook niet worden dat een uit velerlei milieu's uitgaand obscurantisme alle moeite deed om het onwetend en onmondig te houden onder de voogdij der grooten, die het voor hun doeleinden wisten te misbruiken. Maar was Vlaanderen eensdeels maatschappelijk en intellectueel verwaarloosd, anderdeels had het datgene bewaard wat in de sombere steden van koortsige inspanning en brutale materialisatie veelal verloren was gegaan: het zuivere en arglooze leven van zijn ziel onbewust gedrenkt aan de geheimzinnige bronnen van het oor- | |
| |
spronkelijke licht. Thans kunnen we verklaren wat voor een kwart eeuws als een bespottelijke krankzinnigheid hadde gegolden: de cultiveering van het intellect heeft geen klaarheid in 't menschelijke wezen gebracht, integendeel miljoenen in den nacht der stuurloosheid gedompeld. Viviani's trotsch-verschrikkelijke bewering: ‘Nous avons éteint les étoiles du ciel!’ vindt haar veeleer treurige bevestiging vooral hierin dat de sterren zijn uitgedoofd, niet aan den hemel - maar in de zielen. Eeuwig glimlacht het glorend heelal in zijn onbegrijpelijk mysterie over het faljiet der wetenschappelijke speculaties, maar intusschen werd het diepere leven van onafzienbare menschenmassa's ontredderd ten gevolge van het niet verwezenlijken der gekoesterde verwachtingen bij het wegvallen van vroegere levenswaarden die door
| |
| |
geen andere werden vervangen.
Vlaanderens lot is het geweest afzijds van de ‘Umwertung aller Werten’ rustig en archaïsch te blijven voortbestaan in een grooten vrede van het gemoed, Cherubijnsche Wandelaar te blijven in de sereniteit van onvertroebeld zieleleven en ongestoorden droom waarin de oude symbolen nog even duidelijk tot de harten spraken als in de tijden der zuiverste mystiek. Het nam geen deel aan den gedachtenstrijd, die zoo intens over geheel West-Europa was losgebroken en de problemen waarvoor de denkende menschheid kwam te staan, vonden geen voedsel in het Vlaamsch gemoed. Van het standpunt van den ontvoogden geest uit kon het heeten dat Vlaanderen het land was van de kultureele verachtering, van bekrompenheid en verouderde, inhoudlooze traditie, van
| |
| |
de buitenwereld afgesloten door een Chineeschen muur van bijgeloof en religieus fanatisme. Het scheen inderdaad wel dat na den eersten opbloei van de Renaissance, waaraan de toenmalige Zuidelijke Nederlanden glanzend deel hadden genomen, de ontwikkeling van de Vlaamsche ziel zich veeleer achterwaarts had bewogen, naar de christen middeleeuwen terug, dan wel de nieuwere tijden tegemoet. Ik denk hierbij aan sommige negentiende-eeuwsche Vlaamsche schilders, inzonderheid van de Brugsche school, een Van Hove, b.v. Te weinig aandacht wordt aan deze eigenaardige kunstenaars gewijd en toch lijken ze mij lang voor het neomysticisme van G. Minne en G. van de Woestyne en veelmeer dan wijder gekende artisten, die, op hun oervlaamsche kleurenliefde na, hun eigendommelijkheid soms heelemaal heb- | |
| |
ben ingeschoten bij een veelal exclusief uiterlijke navolging der Europeesche stroomingen, te wortelen in den diepsten bodem van de Vlaamsche gemeenschap, daar waar zij in hun overigens zeer persoonlijke kunst, die de toenmaals geldende techniek geenszins verwaarloosde, herinneren aan de nog door geen Italiaansch-renaissancistischen invloed aangetaste, heelemaal in den geest der primitieven verwezenlijkte, door-en-door naar de ziel gelouterde, en tevens aangrijpend-menschelijke portretkunst van Pourbus of Joost van Kleef. De doorsnee-burgers van de sluimerende Vlaamsche steden van omstreeks 1860 leefden in dezelfde atmosfeer als hun voorzaten uit den tijd der Burgondische hertogen en de schilder die dat heeft begrepen, zelf kommuniceerend met de ziel van zijn volk, die heeft werk voor alle tijden
| |
| |
verricht. Bewonderend en verbaasd zullen de na ons geborenen bij het beschouwen van dergelijke doeken zich afvragen: welk was het volk, dat midden in de zoo donker-verwarde tijden vlak voor den grooten oorlog, een ziel had bewaard zuiver en diep als die der gothiek? Verbazing moet het verwekken, dat van een gansch volk tot op het einde der negentiende eeuw geen enkel wezenlijk merkwaardig figuur den nieuwen geest vertegenwoordigt, dien geest van critiek en scepticisme, wetenschappelijk determinisme en sociale hervormingszucht en wat uit dit alles volgt: de stuurloosheid, de benauwing, de innerlijke verscheurdheid, kenmerkend voor een nog uitzichtlooze kultureele overgangsperiode. In deze speculaties in te dringen was voor Vlaanderen onmogelijk, want ten eerste lagen deze domeinen aan
| |
| |
de peripherie van het Vlaamsche bewustzijn en verder bleef het geestesleven der massa absoluut ontoegankelijk voor een nieuwe wereldbeschouwing die, gezien Vlaanderens geographische ligging en de staatkundige verhoudingen die het beheerschten, noodzakelijk door de Fransche beschaving alhier ingang moest vinden. In zijn gaaf Vlaamschzijn gesloten als een kei voor de Fransche kultuur die de, trouwens sinds eeuwen verfranschte hoogere kringen en de na 1830 in de Dietsche provinciën geplaatste regeeringsambtenaren aan de massa wilden opdringen, was het Vlaamsche volk bovendien intellectueel al te onvoldoende gewapend om met behulp van zijn eigen taal te kunnen deelnemen aan het Europeesche gedachtenconflict. Meer dan zijn voorouderlijk mysticisme was de Vlaam- | |
| |
sche weerbarstigheid aan verbastering gepaard met zijn gebrekkige kennis van eigen taal het bolwerk waartegen de golven van den wereldstrijd der gedachten uiteenspatten. De politieke partijkamp hier te lande kon voor de massa de beteekenis niet hebben van een botsing tusschen kerkelijke dogmatiek en vrij onderzoek en, tenzij in een paar grootere steden waar men het internationale geestesleven meer op den voet was gevolgd, stelde het volk er slechts een matig belang in, plaatselijk vaak opvlammend weliswaar tot een kamp om personen, veeleer dan om ideeën. De breedere scharen van de Vlaamsche bevolking echter aanvaardden zonder critiek wat sinds onheuglijke tijden van geslacht tot geslacht was overgeleverd en de Vlaamsche ziel leefde haar vroom en zuiver leven, ver van het luide rumoer van de
| |
| |
hemelbestorming der nieuwere Titanen, in dien onverstoorbaren vrede die alleen kan gedijen in het betrouwend geloof in tijd en eeuwigheid. In de, overigens niet zeer merkwaardige, litteratuur van die dagen worden nergens de vragen gesteld waarover b.v. de Duitsche geest heeft getobd van Angelus Silesius tot Dehmel en Rilke, verneemt men nergens de kreten van Baudelaire of Sully-Prudhomme, treft men nergens een zelfs verzwakt weerga aan van de problemen waarin een Tennyson - hoe orthodox hij ook was - of een Jacobsen zich verdiepten. De Vlaamsche ziel was sinds de diep-intuïtief schouwende tijden van de geweldige Van Eycks een ononderbroken, gothische verheerlijking van het Lam Gods. - Was hier een stollen van de menschelijke beschaving, een stilstand in de geleidelijke ontwikkeling
| |
| |
van ons geslacht naar een grooter, breeder en vrijer leven, daar waar het geen deel nam aan de enorme Europeesche evolutie in de wereldbeschouwing? Was Vlaanderen, weerbarstig aan een ongebondener levensinzicht en verstoken van de bevrijdende lafenis van wijsbegeerte en wetenschap, die wijde perspectieven hadden geopend waar met primordiale goddelijke wetgeving en traditionneel kerkelijk gezag geen rekening werd gehouden, was het mystieke, naief geloovende Vlaanderen het Sparta van het moderne West-Europa, het land-van-belofte van geestes-omnachting en reddeloos fanatisme, was, tragisch lot van een destijds zoo hoog beschaafd volk, Vlaanderen thans te vergelijken met de rassen van het verre Oosten, midden in hun ontwikkeling gefigeerd? Moeilijk ware 't zulks te beweren,
| |
| |
op een oogenblik vooral waar veler denken, blijkbaar overtuigd een verkeerden weg te zijn ingeslagen, schijnt te willen terugkeeren naar deze domeinen van intuïtief wereldbeschouwen, waar het Vlaamsche onderbewustzijn was blijven stilstaan sinds de dagen der scholastiek, moeilijk vooral als men weet dat Vlaanderen in dit stadium van zijn zieleleven het aanzijn kon geven aan Guido Gezelle.
|
|