De Heer Huigh de Groot, koningklijck gezant by den Christelijcksten Koningk, schrijft, in zijn Byhangsel der uitlegginge over den Antichrist, aldus, uit den mont der zalige Vaderen, en de penne der kerckelijcke Historyschryveren:
MAer de Christenen, beide mannen en vrouwen, die te Rome waren, vlughtende naer de koningklijcke kercken der Apostelen, Peter en Pauwels; zoo ten tyde van Alarick, als van Theudorick, berghden hun leven, en hare kuischeit, volkomentlijck door een gelijcke goddelijcke voorzienigheit, waer door, in Hierusalems ondergangk, van Godt wierden behouden, die zyne wet hadden gehouden.
Noch een luttel verder:
DE Christenen deden 't geen Godt begeerde. Zy gingen uit Babylon, dat is uit de stat Rome, naer de Heilige Plaetsen, die buiten de stat waren; en werden daer, als in gerusten vrede, geberght; niet zoo zeer door der Gotten genade, als door Godts beschuttinge. Zo regeerden de Martelaers met Christus.