Gysbreght van Aemstel
(1994)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
genre met het hoogste prestige. Geen vrolijk stuk dus, maar wel één waardoor speciaal de Amsterdammers geboeid zouden worden. Die konden vol spanning meeleven met een schokkende ommekeer van het lot in het leven van hun eigen voorouders, die van een situatie van feestvreugde onverwacht in ellende gestort werden: een tragedie over schijn en werkelijkheid, hoop en wanhoop, maar die aan het eind de hoofdpersonen toch zich gaf op een gelukkige wending ten goede. Uit de inhoud blijkt al dat Vondel zich toelegde op de uitbeelding van spannende situaties, bloedstollende beschrijvingen van gruwelen en emotionele conflicten, afgewisseld met lyrische reien. | |
Eerste bedrijf.Op de middag voor de kerstnacht treedt Gijsbreght, de heer van Aemstel, met militairen en burgers uit de Amsterdamse Haarlemmerpoort. Nadat de stad een jaar belegerd is geweest door de Kennemers en Waterlanders, die de dood van graaf Floris V wilden wreken, hebben zij om onverklaarbare redenen het beleg opgegeven. In afwachting van nadere berichten stelt Gijsbreght vast dat ‘het hemelsche gerecht’ uiteindelijk erbarmen heeft gehad met de belegerden. In een historische terugblik beargumenteert hij zijn onschuld aan de moord op de graaf en zijn inzet voor het algemeen belang. Willebord, de prior van het Kartuizerklooster iets buiten de stad, vertelt (zonder te weten dat de vijandelijke opperbevelhebbers Willem van Egmond en Diederik van Haarlem hem een rad voor ogen hebben gedraaid) hoe onderlinge twist de oorzaak is geweest van de aftocht. Dit bericht wordt bevestigd door Vosmeer (een vijandelijke spion), die gevangen is genomen. Een schip met rijshout, ‘het Zeepaard’, dat door de vijand is achtergelaten, zou volgens hem bestemd zijn geweest om materiaal te leveren voor een dam via welke men in het geheim de stad had willen binnenkomen. Door ruzie onder de aanvoerders zou dit plan niet zijn doorgegaan. Gijsbreght gelooft nu dat de vijand werkelijk vertrokken is. Hij laat Vosmeer vrij en beveelt het schip de stad binnen te halen. Een rei van Amsterdamse meisjes zingt een vreugdelied over de overwinning en bereidt zich voor op een dubbel feest; men viert immers ook de geboorte van Christus. | |
Tweede bedrijf.De Amsterdammers blijken echter gruwelijk misleid te zijn. In de avond zijn de opperbevelhebbers met een voorhoede van het leger teruggekeerd in de buurt van het Kartuizerklooster. Zij wijden nu de compagnie-officieren in de werkelijke militaire situatie in. In het schip met rijshout is een keurtroep verborgen, die 's nachts van binnenuit de aanval op de stad zal inzetten en zich meester zal maken van de Haarlemmerpoort. Hierdoor zal de voorhoede (en in tweede instantie de rest van het leger) de stad binnen kunnen komen. Maarschalk Diederik van Haarlem zal ervoor zorgen dat deze voorhoede in afwachting van de actie inkwartiering kan vinden in het klooster. Diederik eist van prior Willebord onderdak voor zijn soldaten. De eerst protesterende kartuizer gaat voor de dreigementen van de maarschalk door de knieën. Veldheer Willem van Egmond heeft hierna een laatste bespreking met Vosmeer, die in het geheim de stadsgracht is overgezwommen. De spion brengt verslag uit van het goede verloop van de aanslag. Onbewust van het dreigende gevaar maakt binnen Amsterdam de rei van edelingen zich gereed om op Christus' geboortefeest naar de nachtdienst in de kerk te gaan. Vol vertrouwen in Gods goedheid zingen ze een lied over het goddelijke kleine kind dat hemel en aardse machten aan zich onderwerpt. | |
[pagina 4]
| |
Derde bedrijf.In het slot van de Aemstels staan Gijsbreght en zijn vrouw Badeloch eveneens op het punt om naar de kerk te gaan. Badeloch is echter in slaap gevallen en tijdens een droom bezocht door de schim van haar nicht Machteld van Velsen, die haar heeft gealarmeerd: de stad is verloren, de Aemstels moeten zo snel mogelijk de stad verlaten, maar niet nadat Gijsbreght bisschop Gozewijn en Machtelds dochter Klaeris (die beiden in het Klarissenklooster wonen) heeft gered! Gijsbreghts ongeloof aan het waarheidsgehalte van zo'n droom wordt direct gelogenstraft als de deken Peter binnen komt hollen met verwarde berichten over de vijandelijke overrompeling. Nadat Gijsbreght vanaf de Schreierstoren een eerste overzicht van de situatie heeft proberen te krijgen, maakt hij zich op om met zijn adellijke bondgenoten de stad te verdedigen. In de kapel van het Amsterdamse Klarissenklooster zingen de nonnen een lied over de kindermoord in Bethlehem, bevolen door de hoogmoedige en staatzuchtige Herodes. Er is echter een troost: het bloed van de onschuldige martelaren in Bethlehem is het zaad van de onvergankelijke kerk. | |
Vierde bedrijf.Gozewijn van Aemstel, de uit zijn ambt ontzette bischop van Utrecht die in het Klarissenklooster een toevlucht heeft gevonden, spoort de nonnen aan om te vluchten, maar zelf wenst hij als martelaar ter plekke te sterven. De abdis Klaeris van Velsen weigert hem echter te verlaten, hierin gevolgd door de andere nonnen. Op het moment dat Gozewijn in vol bisschopsornaat, omringd door de Klarissen, de vijand voor het altaar afwacht, stormt Gijsbreght binnen om allen te redden. Niemand wil met hem mee en als de vijand nadert kan Gijsbreght alleen nog proberen om vanaf het dak de kloosterpoort te verdedigen. (Tevergeefs, naar zal blijken). Intussen is Arend van Aemstel op bevel van Gijsbreght naar het slot teruggekeerd om Badeloch en haar kinderen te beschermen. Uit zijn verslag blijkt dat de militairen en burgers de verdediging van de Nieuwe Zijde steeds meer hebben moeten opgeven. Tijdens het bloedige gevecht in de Nieuwe Kerk zijn Gijsbreghts broer, proost Willem, en zijn zuster Kristijn vermoord; de Dam en daarmee de toegang tot het stadhuis zijn eveneens door de vijand veroverd. Het laatste wat Arend van Gijsbreght weet is dat deze zich met het overschot van de verdedigers op het stadhuis heeft terug getrokken. Badeloch wanhoopt er al aan dat zij haar man ooit levend zal terugzien (maar het publiek weet inmiddels dat er misschien toch nog hoop is). Een rei van burchtbewoners bezingt de kracht van de huwelijksliefde en vraagt God om Badelochs smart te verzachten. Dan hoort Badeloch aan de poort de stem van Gijsbreght. | |
Vijfde bedrijf.Gijsbreght vertelt over de hopeloze strijd om het stadhuis, waaruit hij door een wonder heeft weten te ontkomen om Gozewijn en Klaeris alsnog in veiligheid te brengen. Ook dat was tevergeefs, evenals zijn laatste poging om de overkomst van de vijand naar de Oude Zijde te beletten. De hele stad brandt en de enige toevlucht voor de ontredderde burgers is nu nog het slot van de Aemstels. Hierop komt een bode nog verslag doen van de gruwelen die hij in het klooster heeft zien bedrijven: de moord op de nonnen en Gozewijn door Floris' bastaardzoon Witte van Haamstede. Hij dringt aan op een laatste poging de aanstromende vijand tegen te houden, via een uitval uit de burcht. Badeloch ziet hoe er bij de slotbrug wordt gevochten. Arend wordt dodelijk gewond binnen gedragen en sterft. | |
[pagina 5]
| |
De heer van Vooren komt nu op last van Egmond de overgave van het slot eisen. Hij wijst Gijsbreght erop dat in dit stadium verder vechten absoluut zinloos is en dus van roekeloosheid getuigt. Gijsbreght weigert echter op Voorens eis in te gaan. Nu de vijand op het punt staat het slot te bestormen wil Gijsbreght zijn gezin en de niet weerbare vluchtelingen onmiddelijk per schip wegsturen, begeleid door Peter. Omdat Badeloch absoluut weigert om haar man te verlaten ontwikkelt zich een heftig conflict tussen de echtgenoten, waarbij ook de twee kinderen, Adelgund en Veenrick, betrokken zijn. Als Gijsbreght zich in razernij naar buiten wil storten, geeft Badeloch toe: ze wil vertrekken na een laatste gebed van de deken. Hierop verschijnt dan plotseling de aartsengel Rafaël, die Gijsbreght opdraagt om Gods wil te volgen en Amsterdam te verlaten. God heeft de stad niet in zijn hoede genomen, maar deze zal wel in later eeuwen schitterend herrijzen, ‘want d'opperste beleit zijn zaecken wonderbaer’ (vs. 1831). Voorlopig moet Gijsbreght echter in Pruisen een andere stad stichten, die ‘Nieuw Holland’ heet. Gijsbreghts razernij verandert in ootmoed: hij onderwerpt zich aan Gods opdracht en regelt de uittocht voor de vluchtelingen en zijn gezin, onder de hoede van het door Peter gedragen kruisbeeld. Een ieder neemt daarop met eigen woorden afscheid van zijn vaderland. |
|