Cultuur en migratie in Nederland. Nabije vreemden. Een eeuw wonen en samenwonen.
(2005)–Jaap Vogel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
SlotbeschouwingOp 24 juni 2005 publiceerde het Sociaal Cultureel Planbureau het rapport Uit elkaars buurt, waaruit een somber beeld oprijst over de contacten tussen Nederlanders en migranten, met name Turken en Marokkanen. In de afgelopen tien jaar zijn die contacten eerder verminderd dan toegenomen. Als één van de belangrijkste oorzaken daarvoor wordt gewezen op het gescheiden wonen van bevolkingsgroepen. Vooral buitenlanders die in buurten wonen met weinig autochtonen - denk aan de situatie in de grote steden - zouden zich voornamelijk op de eigen groep richten. Dat geldt wel heel in het bijzonder voor Turken. Vandaar dat de auteurs van het rapport pleiten voor meer spreiding van bevolkingsgroepen.Ga naar eind1 Hoewel er op de sombere conclusie van het planbureau ogenschijnlijk weinig valt af te dingen, dwingt ons historisch overzicht tot enige terughoudendheid. Er zijn namelijk aanzienlijk meer dimensies te onderscheiden aan de relatie tussen de woonsituatie van migranten en contacten met de gezeten bevolking. De onderzoekers van het Sociaal Cultureel Planbureau constateerden zelf al dat bijvoorbeeld Iraniërs, Afghanen en Joegoslaven, die vaak als vluchteling naar Nederland zijn gekomen, sterk georiënteerd zijn op de Nederlandse samenleving en de taal beter beheersen dan de (voormalige) gastarbeiders. Bij het doorgronden van de relatie tussen gevestigden en buitenstaanders gaat het blijkbaar niet alleen om de woonsituatie. Ook het opleidingsniveau van de nieuwkomers is van belang en het perspectief van de ontvangende samenleving op hun komst. Daarin zijn in de loop van de tijd allerlei verschuivingen aan te wijzen. In dit boek is gepoogd recht te doen aan de veelzijdigheid en complexiteit van een eeuw wonen en samenleven. In plaats van het zoeklicht alleen te richten op sporen van segregatie van groepen laagopgeleide migranten, is het hele spectrum van woonvormen in beeld gebracht. Daarbij is bewust gekozen voor een lange termijnperspectief, waarbij is gebleken dat de woonsituatie waarin | |
[pagina 194]
| |
migranten terechtkomen hun integratie minder sterk heeft bepaald dan verwacht. Historisch gezien schept iedere vorm van onderdak mogelijkheden en legt zij tegelijkertijd beperkingen op. Veel belangrijker is hoe migranten reageren, groepsgewijs of individueel, alsook de Nederlanders en de samenleving in het algemeen. Jonge adoptiekinderen, opgenomen in de boezem van een gezin, vonden niet zo probleemloos een plek te midden van gevestigde Nederlanders als van tevoren werd verwacht. Aan de andere kant van het spectrum waren de meeste vluchtelingenkampen minder hermetisch van de buitenwereld afgesloten dan de term suggereert. Tussen die twee uitersten in gingen Italiaanse terrazzowerkers met hun bedrijfstak gemakkelijk op in de Nederlandse samenleving. Hun landgenoten in de ijsbranche daarentegen bleven zeer herkenbaar en hielden de banden met het moederland strak gespannen. In de kosthuizen en pensions kwamen persoonlijke en zelfs intieme contacten tot stand tussen vreemdelingen en Nederlanders. Maar er waren ook nieuwkomers voor wie het slechts om een slaapplaats ging of om een etnisch eiland in een weinig uitnodigend land. Bij Indische Nederlanders fungeerde die woonvorm als een uitvalsbasis van waaruit de integratie in de omringende samenleving werd voorbereid. Het buitenlands personeel kon verkommeren op de werkplek waar tevens werd gewoond, maar kon het ook treffen met een gezin en de beperkingen zo te boven komen. In concentratiewijken leefden sommige bevolkingsgroepen vreedzaam naast en met elkaar, en de mijnwerkerskolonies boden zelfs een geschikte basis voor integratie. Maar in meer recente concentratiewijken blijkt het naast en met elkaar leven steeds meer onder spanning te staan. De wijze waarop ruimtelijke afstand of nabijheid van invloed is op het verloop van integratie en op culturele uitwisseling, wordt door vier factoren bepaald. In willekeurige volgorde: kenmerken van de Nederlandse samenleving, specifieke historische omstandigheden, groepskenmerken en individuele eigenschappen van nieuwkomers. De kenmerken van de Nederlandse samenleving betreffen met name de mogelijkheden en beperkingen die deze biedt en heeft geboden aan nieuwkomers om hier woonruimte te vinden. Vaak hadden groepen weinig keus. Zo moesten veel Belgische vluchtelingen, vooral de minder kapitaalkrachtigen onder hen, naar opvangkampen, evenals joodse vluchtelingen na 1938 en asielzoekers in het heden. Poolse mijnwerkers vóór en gastarbeiders na de oorlog waren min of meer aangewezen op bedrijfsgebonden huisvesting, terwijl pleegkinderen en dienstbodes geen andere keus hadden dan onderdak te accepteren in het hart van een Nederlands gezin. Migranten met een smalle beurs en weinig opleiding ten slotte - degenen die in het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau centraal staan - zijn aangewezen op buurten met goedkope woningen. Alleen kapitaalkrachtige migranten en zelfstandige ondernemers hebben wat meer vrijheid. De eersten kunnen wonen waar ze willen, en dat is doorgaans tussen Nederlanders, ter- | |
[pagina 195]
| |
wijl de laatsten zich, net als andere middenstanders, vestigen waar zij het meeste klandizie verwachten. Bij de categorie vluchtelingen bleken de historische omstandigheden per groep te verschillen. De vreemdelingen die door het geweld van de Grote Oorlog in grote aantallen naar Nederland kwamen, vertrokken vrijwel allemaal weer na de wapenstilstand in november 1918. De joodse vluchtelingen in de jaren dertig zochten een overzeese bestemming of werden tijdens de Tweede Wereldoorlog gedeporteerd naar vernietigingskampen. De naoorlogse Molukkers kwamen tegen hun zin en zonder de bedoeling te blijven. Ook Indische Nederlanders verlieten de gordel van smaragd onder dwang van de politieke omstandigheden, maar zij begrepen al snel dat er voor hen geen weg terug was. Zulke verschillen speelden ook een rol bij de lotgevallen van vrouwelijk huispersoneel. De verblijfsduur van gouvernantes en dienstboden in het interbellum kende in principe geen limiet. Heel anders dan bij de au-pairs een halve eeuw later, voor wie wettelijk werd vastgelegd dat zij na een jaar dienden te vertrekken. Hun enige alternatief was de illegaliteit. Bij de groepskenmerken herkennen we eenzelfde variëteit. De Hongaarse vakantiekinderen die bleven, waren nauwelijks van Nederlanders te onderscheiden en ondervonden ook weinig belemmeringen op hun pad naar integratie. Zij wisten waarom ze voorgoed van hun biologische ouders waren gescheiden en hielden het contact met het land van herkomst meestal in stand. Adoptiekinderen uit de Derde Wereld verschilden uiterlijk wél van de doorsnee Nederlander, dus bleven ondanks hun perfecte kennis en beheersing van de Nederlandse taal en cultuur herkenbaar als vreemdeling. Daar kwam bij dat juist zij vaak niet wisten waarom de band met hun biologische ouders was verbroken. De vooroorlogse gouvernantes hadden in het gezin waar zij werkten een positie met meer aanzien en mogelijkheden dan dienstbodes, baboes en au-pairs. Het verblijf in een pension was voor alle nieuwkomers in principe tijdelijk, maar de aard van die tijdelijkheid verschilde per groep. In loondienst of zelfstandig werkende migranten bepaalden zelf hoelang zij bleven, namelijk tot het moment van remigratie, vertrek naar een ander pension of hereniging met familieleden. De Indische nieuwkomers, die meestal als gezin in een contractpension verbleven, moesten tijdens hun verblijf bewijzen dat zij in aanmerking kwamen voor een zelfstandig bestaan in een eigen woning. Dat gold niet voor Italiaanse terrazzowerkers, die door de aard van hun werkzaamheden bijna per definitie dichter bij Nederlanders en hun Nederlandse collega's stonden dan ijsbereiders en Chinese restaurateurs (en hun personeel). Dat lag weer anders bij de geïnterneerde Engelse militairen, die in het vluchtelingenkamp betere omstandigheden aantroffen dan hun Belgische lotgenoten. Doordat zij als eenheid functioneerden, konden ze makkelijker initiatieven ondernemen om hun levensomstandigheden te verbeteren of op te vrolijken. Dat had ook kunnen gelden voor Molukkers en Indische | |
[pagina 196]
| |
Nederlanders, die een koloniale achtergrond deelden. Zij ervoeren de scheiding van hun geboortegrond in gelijke mate als smartelijk, maar hun woonomstandigheden in Nederland verschilden aanzienlijk en zij hadden uiteenlopende verwachtingen over hun toekomst. De kenmerken van beide groepen speelden eveneens een rol. Indische Nederlanders beheersten het Nederlands meestal perfect en soms redelijk; zij hadden doorgaans een goede opleiding achter de rug en hun professionele achtergrond liep uiteen. Terwijl Molukkers op hun best gebrekkig Nederlands spraken en allemaal als militair naar Nederland waren gekomen, om bij hun aankomst collectief ontslag aangezegd te krijgen. Wanneer we kijken naar de wijze waarop er individueel is omgegaan met de mogelijkheden en beperkingen in Nederland wordt het beeld vager. Voor vrijwel alle migranten heeft altijd gegolden dat zij konden terugkeren naar hun vaderland, wanneer de weg daarheen althans niet was afgesloten door politieke of religieuze omstandigheden. Ook kon een terugkeer onaantrekkelijk zijn door een blijvend verschil in welvaart. De ene nieuwkomer heeft meer last van heimwee dan de ander, en ook verschillen mensen in de mate waarin zij in staat zijn voorgoed in een andere culturele omgeving te wonen. Voor jonge migranten die zich vrijelijk in de openbare ruimte bewegen, geldt dat zij daar een potentiële levensgezel kunnen ontmoeten. Dat zagen we bijvoorbeeld bij Duitse dienstbodes en jonge Italianen of vooroorlogse Chinezen die een huwelijk met een Nederlandse partner sloten. Zo'n beslissing mondde dan vrijwel altijd uit in blijvende vestiging. Individuele wensen en initiatieven zijn uiteraard van invloed op het tempo van integratie en de mate van culturele uitwisseling. Die wederzijdse beïnvloeding lijkt meer door de woonomstandigheden bepaald dan het proces van integratie. Zo leidde de overkomst van vakantieen adoptiekinderen in veel gezinnen tot grote belangstelling voor de cultuur en het land van herkomst van de jeugdige huisgenoten. De invloed reikte echter niet verder dan de beslotenheid van een gezin. In de huizen waar buitenlands personeel kwam te werken, veranderde het een en ander in de eetgewoonten en maakten de kinderen op intieme wijze kennis met een andere cultuur. Maar ook die invloed bleef beperkt en trad niet buiten de muren van het huis waar iemand werkte. Heel anders was het gesteld met de verspreiding over het land van Italiaanse en Chinese horecagelegenheden, die de Nederlandse eet- en uitgaanscultuur een geheel ander aanzien hebben gegeven. Dat gold niet voor de gastarbeiders, althans niet toen zij nog in grote pensions en woonoorden verbleven. Zij kwamen slechts in kleine kringen in aanraking met de Nederlandse cultuur. Dat veranderde toen de gezinshereniging op gang kwam en zij zich als echte migranten in gewone woonwijken vestigden. In de jaren daarna werd de culturele verscheidenheid steeds zichtbaarder. Hele winkelstraten veranderden van aanzien, alsook de variatie in aangebo- | |
[pagina 197]
| |
den goederen en diensten. Daarbij kwam het overigens niet of slechts in beperkte mate tot een intensief wederzijds gebruik van elkaars cultuuruitingen. Dat lag anders bij de vroege (tijdelijke) migranten in vluchtelingenkampen met een homogene samenstelling. Zij wisten wel degelijk een Nederlands publiek te vinden en te vermaken, zoals de Timbertown Follies, die het hele land door trokken. Maar was het inderdaad zo dat de interactie tussen gevestigden en buitenstaanders afnam naarmate de ruimtelijke afstand tussen bevolkingsgroepen toenam? Dat is immers de vooronderstelling in veel klassieke migratiestudies, al dan niet geïnspireerd door de Chicago School. Op grond van dit overzicht van de Nederlandse situatie in de twintigste eeuw moet die vraag in algemene zin met ‘nee’ worden beantwoord. De woonsituatie en de daarmee ogenschijnlijk samenhangende mate van segregatie, leveren zowel obstakels als mogelijkheden op. En daar gaan verschillende groepen migranten in verschillende historische omstandigheden - al dan niet met hulp van gevestigde Nederlanders - anders mee om. De geïnterneerde vluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog mochten de Groningers leren voetballen, de Marokkaanse moskee op de hoek kent slechts weinig Nederlandse bezoekers. In dit boek passeerden talloze historische voorbeelden de revue, met als doel de rijke schakering van woonvormen en de daarmee samenhangende cultuuruitingen te tonen. Er was echter nóg een reden om terug te keren in de tijd. In elk hoofdstuk is geprobeerd ons inzicht in actuele kwesties te verdiepen, door vergelijkingen te trekken met ervaringen in het verleden. Niet omdat het verleden zich herhaalt of er niets nieuws onder de zon zou zijn. De grote aantallen migranten die vanaf ongeveer 1970 in Nederland zijn terechtgekomen en hun invloed op deze samenleving zijn immers zonder precedent - althans, in de twintigste eeuw. Dat geldt ook voor de omvang en deels voor de aard van de sociale problemen die deze grootschalige migratie heeft veroorzaakt. Niettemin was de vergelijking met vroeger tijden van grote waarde, en wel in twee opzichten. Sommige aspecten van de migratie bleken veel minder nieuw dan menigeen geneigd is te denken. De hedendaagse au-pair is immers net zo afhankelijk van haar werkgeefster als de Duitse dienstbode tijdens het interbellum. En Chinese en Italiaanse ondernemers deelden dezelfde voorkeur voor personeelsleden uit het eigen land als ‘etnische ondernemers’ vandaag de dag. Of neem de Drentse jongens in Enschede, die van dezelfde soort overlast werden beticht als Marokkaanse jongens nu. Ook stichtte vrijwel iedere groep migranten die groot genoeg was eigen verenigingen of men schiep zelfstandig, soms met hulp van Nederlanders, eigen religieuze instituties. Daarentegen stuitten we in dit boek wel degelijk op wellicht leerzame verschillen tussen toen en nu. Bijvoorbeeld in het geval van de kleinschalige etnische concentraties van Poolse of Sloveense mijnwerkers in Zuid-Limburg, vergele- | |
[pagina 198]
| |
ken met het milieu van Italiaanse ijsmakers of de naar binnen gekeerde naoorlogse Chinese gemeenschap van restauranthouders. Hun integratie verliep op vele terreinen aantoonbaar langzaam, zonder dat iemand daar destijds aanstoot aan nam of zonder dat dit tot sociale problemen leidde. De gerichtheid op de eigen groep, meestal gecombineerd met een zekere ruimtelijke segregatie, blijkt niet de kern van het probleem. Juist een historische vergelijking maakt duidelijk dat de sociaal-economische ontwikkelingen vanaf de jaren zeventig een veel beslissender stempel hebben gedrukt. In die jaren verloren veel voormalige gastarbeiders voorgoed hun baan, met alle consequenties van dien. De andere cultuur van zulke migrantengroepen is pas veel later een rol van betekenis gaan vervullen. Dat er sprake is geweest van een omslag, blijkt ook uit een recente publicatie over Turkse gastarbeiders in de periode 1964-1975.Ga naar eind2 De vele foto's en brieven in dit boek geven een levendig en rijkgeschakeerd beeld van de beginperiode van hun aanwezigheid. Het waren de jaren dat iedereen nog volop werkte. Uit het overgeleverde materiaal spreekt een veel moderner en optimistischer gezindheid van de toen nog jonge Turken, dan in de latere periode die in het teken stond van werkloosheid en als reactie daarop een sterkere oriëntatie op de thuiscultuur. In de jaren daarvóór onderhielden zij nog contacten met Nederlandse buren, pensionhouders en collega's, zoals uit de documenten en getuigenissen blijkt. Alleen is die episode door de ingrijpende sociaal-economische omwentelingen vanaf de jaren tachtig vrijwel uit het collectieve geheugen gewist. |