9 Juli
Ontmoette gisteren op een nachtfeest te Amsterdam den Groningschen schilder B. Onder het Albaansche mutsje stond zijn gelaat fel als dat van een Balkanschen partisaan. Zoo fel waren ook zijn woorden. Ik voelde een sterke verwantschap met hem.
‘Hij heeft een ingeschapen haat tegen de bourgeoisie. ‘Niet tegen dat armzalige N.S.B.-zootje moeten wij ons na den oorlog in hoofdzaak richten’, meende hij, ‘dat is immers de moeite niet meer waard. Ik laat natuurlijk de S.S. buiten beschouwing. Die moeten ze en masse liquideeren... Een forsche haal met den bezem en al dat zwarte gedoe is op de belt. Maar het gevaar schuilt in de bourgeoisie, die nu dik geld verdient aan de moffen, ze achter hun rug uitscheldt en terzelfdertijd al gaat praten van: Ja, maar als ik straks tegen de Jappen moet vechten, ga ik duiken, hoor. Mij niet gezien!
‘Die kerels moeten ze naar Nieuw-Guinea sturen, naar Borneo en Sumatra, om de rotzooi die dat Jappentuig