we een Russischen prof en zijn zoon, een technoloog, als magazijnknechts. Zij voerden doodkalm communistische propaganda onder de arbeiders. Toen ik hem eens vroeg, wat hij dacht over de Duitsche industrie, zei hij, dat bijvoorbeeld een Russische fabriek, van denzelfden omvang als de onze, driemaal zooveel tanks produceert, omdat men er niet zooals de moffen ‘luxe wagens’ van maakt, doch uitsluitend zorgt voor een deugdelijke bepantsering en bewapening. ‘En dan is er natuurlijk geen sabotage zooals wij die hier toepassen’, mompelde hij en hij keek met iets van weemoed naar zijn ingescheurde nagels.
Hij vertelde me ook, wat hij gehoord had over het leven in de kampen. ‘Het leven’, schrijf ik. Het moet natuurlijk ‘den dood’ zijn. Wie daar verblijft, leeft met den dood, zooals de frontsoldaat. Maar de soldaat kan immers in het kansspel van den veldslag winnen? De gevangene in Bergen-Belsen, in Neuengamme, in Buchenwalde, in Auschwitz, die zich als een uitgemergelde hond voortsleept, kent dit spel niet. Hij kent den dood als eindpunt van een zorgvuldig uitgedacht vernietigingssysteem. Hij weet, dat ook voor hem de dag komt, waarop hij zich als een stuk vee naar de gaskamer zal laten drijven. Och, en het is beter dan dat ze je nagels een voor een uittrekken, of je drie uur aan den paal hangen, of je geslachtsdeelen stuktrappen. Neen, er is veel te zeggen voor zoo'n dood, ook al duurt het verstikkingsproces soms een halfuur...