woord noemen. Men sprak het gedempt uit, de slang aangehouden. GAS!
Er waren ook veel lachebekken. Zij haalden de schouders op. ‘Vergeldingswapen? Onzin. Allemaal bluf’.
Weer anderen spraken over kunstmatige bliksems, over een phosphor-regen op Londen, over stralen die het zenuwstelsel zouden vernielen en evenwichtsstoornissen zouden verwekken.
Tot in den nacht bestookte men elkaar met sinistere voorspellingen. Men dreef ze tot in het onzinnige; met opzet, ten einde de hoop, de eeuwige, nooit aflatende hoop, voedsel te geven. In zijn hart dacht men: ‘Zóó zal het wellicht niet zijn’. Enkelen durfden wenschen ‘dat de Duitschers maar lang zouden blijven’, dan zou er hier ten minste niets gebeuren... Die dachten liever niet aan Leningrad, Moskou, Londen, aan de heldhaftigheid van burgers in de vuurlinie. Zij waren van het type dat geen collectant voor Winterhulp door durft sturen. Je weet immers niet of zoo'n kerel je naam noteert. Je kunt beter gedekt zijn.