5 October
Vanmiddag ben ik door de najaarsbosschen gegaan. Ergens aan een berm zette ik mij neer. Het was er rustig en schoon. Een lage zon deed de blaren der beukenboschjes gloeien. Om me heen preludeerden de boomen, de eeuwige prelude in mineur van den herfst, van het kwijnen en vergaan. ‘De schoonheid is altijd tragisch, want het is de zang om een gemis’, las ik kort geleden in het Dagboek van Pieter van der Meer de Walcheren. Hier zag ik deze tragiek, in de stervende natuur. Achter mij hoorde ik de doffe knallen van buksen. Kleine dieren slopen ritselend door de struiken. Vrouwen met bonte hoofddoeken om sprokkelden dood hout.
Ik dacht aan Sonja, aan haar stem, die ik drie minuten gehoord had. Ik wilde mij al haar woorden herinneren en den toon waarop zij gesproken had. Ik wilde alles nogmaals en langzaam beleven om mijzelf te overtuigen dat het geen dagdroom geweest was.
Ik werd gebeld uit een stad in Noord-Holland. Het duurde lang eer de verbinding tot stand was gebracht. Dan kwam er een zachte, beheerschte vrouwenstem.
‘Je spreekt met een goede, oude vriendin’, zei de stem. ‘Er is veel gebeurd in die drie jaren...’
Ik wist het. Ik wist aan wie de stem behoorde. Maar het was niet mogelijk. Het was... Had zij dan tòch doorgevochten? Koortsachtig ging mijn potlood over het vloeiblad, bedekte het met grillige figuren. Wanhopig zocht ik naar woorden. Alles leek mij banaal op dat oogenblik.
‘Ik ben alleen overgebleven’, zei ze langzaam.
Ja, dacht ik, alleen overgebleven. Alleen... ‘Hoe is