25 Maart
Wat is er al niet gebeurd, sedert mijn korte notitie van 10 Maart?
Nu heb ik Ellendes vale gelaat gezien. Ik ben er mee geconfronteerd geweest, dagen - nachten. Het werd een nachtmerrie. Er waren momenten, dat ik het geheel niet meer omvatten kon, dat het me duizelde van wanhoop. Nuchtere, harde feiten trokken me echter telkens weer uit dien toestand van zich-onwezenlijk-voelen, van welhaast kinderlijke verbijstering om het barbaarsche mechanisme dat in de woorden nationaal-socialisme vervat ligt. Als ik mij bewust werd van mijn machteloosheid, naderde ik den rand der verstandsverbijstering.
Het tragische element in het leven van mijn vader is zijn Goedheid. Zij heeft hem telkens ten val gebracht. Zij deed het ook nú weer. Dit is zijn fatum.
Ze hebben hem weggehaald in den vroegen morgen, tezamen met Evert, Marie en Kitty, de verdrukten, die hij geholpen had. Dat was zijn misdaad. Typisch voor hem was zijn naïeve groet: ‘Tot vanavond!’ Hij ging, in de overtuiging, dat men hem weer rustig naar huis zou laten gaan, daar hij toch alleen maar goed was geweest. Het viel hem altijd zwaar, de realiteit te doorschouwen. Hij zag alles ‘uit de verte’. Hij was onvoorbereid.
Vier dagen hebben ze hem verhoord. Toen stond het vonnis vast: doorzending naar Vught. Voor hoe lang weet hij niet. Dat is het geraffineerde van de straf.
Dinsdagmiddag, 16 Maart heb ik hem voor het laatst gezien, tijdens het bezoekuur in het Huis van Bewaring te B. Een bewaker met een onbewogen gezicht leidde ons de koele, hooge kamer met de getraliede vensters binnen.