16 Juni
Kort zijn de dagen, al reikt het licht tot ver in den avond.
Ik ga vaak langs de korenvelden en verwonder mij er over, hoe snel zij opschieten. Ik meet er den tijd aan af.
Ook de dood ziet het koren rijpen. De oorlog is zijn macaber oogstfeest. Met lange passen danst hij over de akkers.
Wij zijn de aren. Wij groeien de zon tegemoet. Wij drinken den regen. Wij streelen elkander, dringend, onophoudelijk. Wij wuiven rusteloos en buigen ons diep naar de aarde, om ons te verschuilen voor de sikkel.
Ons leven is een koortsig spel tusschen rijpen en gemaaid worden, tusschen het deinende veld en de rustende garven.
De dorschvloer is het eind van het lied.