op de eerste rij en kregen na afloop een hand van de autoriteiten, soms van den koning zelf. We kunnen nu ook een monument voor den Onbekenden Soldaat oprichten met een Eeuwige Vlam. Er komt een nationale gedenkdag bij en de onderwijzers en de schooljeugd sleepen er opnieuw een vrijen dag uit. Maar voorloopig klinken nog de laarzen van de S.S., voorloopig spreekt nog Mussert onder de schutse der Duitsche bajonetten, voorloopig zijn we nog overgeleverd aan de barbarie, aan de macht van den ploertendooder.
Negen-en-twintig-honderd dooden. ‘Ongeveer zeshonderd per dag. Weinig, de moderne strijdwijze in aanmerking genomen’, zegt een collega.
‘Zeshonderd te veel’, denk ik, als ik een nieuwe serie bepalingen van Seyss-Inquart lees (verbod om te betoogen voor Oranje en andere). De West-Europeesche democratieën hebben de bruine pest rustig laten voortwoekeren van kerngebied naar periferie. Caricaturisten verschafte zij themata. Romanciers en cultuur-historici kwamen er door tot best-sellers. De parlementen hielden alleen de hand aan de hygiëne in eigen huis. En hoe! Rost van Tonningen cum suis werden zóólang in bescherming genomen dat zij hun meesters vrijelijk, naar Germaansche zeden, konden begroeten.
Toen de epidemie uitbrak, had men geen ander serum dan het bloed der soldaten.