11 Juni
Ik ben voor het eerst, sedert mijn terugkeer, weer door de bosschen gegaan. Het was er stil en goed als immer. Ergens aan den rand van de hei vond ik drie graven van Fransche soldaten. Het wijde licht van den zomer maakte ze feestelijk. De kruisen van versch wit hout staken dwaas en vreemd boven de dennenaalden uit. Verdorde bloemen hingen over de dwarslatten. Zoo onwerkelijk deed mij dit alles aan, dat ik er tegen den avond nog eens terugkeerde. Reeds van verre zag ik de scheefhangende kruisen, die elkaar bijna raakten. In den schemer leken ze mij dronkemannen, die, met verflenste anjers in het knoopsgat, van een boemeltocht kwamen.
Heeft de zon mij dronken gemaakt? Ik weet het niet. Ik weet alleen, dat zij mij krankzinnig voorkwamen, die drie soldatengraven in het zomerbosch. Ze hoorden er niet. Ze hooren nergens.