Nederlandsche baker- en kinderrijmen
(1894)–M.A. Brandts-Buys, J. van Vloten– Auteursrecht onbekend
[pagina 87]
| |
Koekoek.1.
Koekoek,
Trouw knecht,
Zeg recht,
Zeg waar:
Hoeveel jaar
Zal ik nog dit kransje dragen?
Koekoek! hoe lang zal ik leven? -
2.
Op Sint Jan
Je hem nog hooren kan;
T' Sinte Margriet,
Hoor je hem zelden of niet,
Op Sint Japik
Zwijgt hij als een havik.
3.
Koekuit!
De broek uit,
De rok an,
De koekuit is de bruggeman.
4.
Koekuit,
De luie guit,
De geelvink broeit zijn eiers uit.
| |
[pagina 88]
| |
3.
| |
7.
| |
[pagina 89]
| |
10.
Ooievaar met je lange poten,
Haalt de kikkers uit de slooten,
Van de slooten op den dijk;
Is dat een ooievaar gelijk?
11.
Ooievaar, ooievaar, wat heb je lange beenen!
Ja, ja, kikkerdepik,
Onder en boven al even dik,
Je kuit zit op je scheenen.
| |
Spreeuw.Och, moeder, mijn protterGa naar voetnoot1) is dood!
Had ik mijn protter wat eten gegeven,
Dan was mijn protter in 't leven gebleven
Och, moeder, enz.
| |
Vleêrmuis.1.
Vleêrmuus komt 's avonds thuus,
Hi heît geen botter of brood in huus.
2.
(Vlaanderen). Vleremuis,
Kom 's avonds t'huis,
Breng mijn nieuwen tand t'huis,
Mijn oude is versleten,
Mijn moeder mag 't niet weten,
Mijn vader heeft geen geld.
Hij heeft het al op hoopen gesteld.
Variant:
Mijn vader heeft het geld
Op den rooster geteld.
| |
[pagina 90]
| |
Eend.
| |
Bij 't honigzuigen te Geertruidenberg.Heuningbieken, kom er es veur,
Geef me een looiken koffie;
Voor mijn niet, voor jou niet,
't Is veur Anneken klapgat,
Die achter op den wagen zat.
Kom laat me nu niet langer staan,
Of ik zal op een ander gaan.
Bij de kleine hoopjes zand tusschen de straatsteenen, waaronder een honigzuigend insect zit, dat men naar boven zoekt te lokken, door al zingende op de straatsteenen te trappen. Zijn de rijmen afgezongen, dan neemt men 't zand in de hand, zoekt het insect, en - zuigt het uit als men 't vindt. | |
|