Het boek der vertellingen en andere kuizelarijen (onder ps. Reinaert de Vos)
(1915)–Lodewijk Vleeschouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
[pagina 9]
| |
Het paar Pantoffels.
| |
[pagina 10]
| |
De oostersche kooplieden, die eenen voordeeligen koop gesloten hebben, plegen doorgaans een vreugdefeest te geven. Kazem deed dit niet. Hij dacht het verstandiger, iets aan zijn eigen lichaam te besteden, en nam een bad, hetgene hij in lang niet gedaan had; want hij schrikte voor de uitgaaf die daartoe noodig was. Toen hij in het badhuis kwam, zegde iemand van zijne kennis tot hem, dat het toch eindelijk wel eens tijd zou worden, zijne pantoffels af te danken en er een paar nieuwe te koopen. Daar denk ik al lang aan, antwoordde Kazem; maar als ik ze goed bezie, dan zijn ze toch zoo slecht niet, of ze kunnen nog dienst doen. Dit zeggende, ging hij het bad in. Terwijl hij zich baadde, kwam ook de kadi van Bagdad binnen, en, daar Kazem eerder gedaan had dan de rechter, ging hij eerder in de kamer, waar men zich plag aan te kleeden. Zijne kleederen aangetrokken hebbende, wilde hij weder in zijne pantoffels treden; maar een ander paar stond daar, en onze vrek verbeeldde zich, dat dit paar wel een geschenk konde zijn van den vriend, die hem geraden had, zich een paar nieuwe aan te schaffen. Fluks trok hij ze aan, en ging vol vreugde uit het badhuis. Ongelukkiger wijze waren het de pantoffels van den kadi. Als deze nu uit het bad kwam en zijne pantoffels verlangde, zoo vonden zijne slaven ze niet, maar wel een slecht paar andere, die op eene andere plaats verschoven waren, en die men dadelijk voor Kazems pantoffels erkende. Haastig liep de deurwaarder hem achterna en voerde hem, als op heeter daad betrapt, voor den kadi terug. Deze, over de onbeschaamdheid van den ouden gierigaard vergramd, hoorde zijne verdediging niet aan, maar liet hem oogenblikkelijk in de gevangenis werpen. Om nu niet, als een dief, met openbare schande gestraft te worden, moest hij, naar oostersch gebruik, rijkelijk betalen. Honderd paar pantoffels hadde hij kunnen koopen voor de som, die hij afleggen moest. Zoodra hij te huis kwam, nam hij wraak op de stichters van zijn verlies. Woedend wierp hij de rampspoedige pantoffels in den Tigris, die onder zijne vensters vloot, opdat zij hem nooit meer zouden onder de oogen komen. Maar het noodlot wilde het anders. Weinige dagen daarna, trokken eenige visschers hun net op, en vonden het ongewoon zwaar. Zij meenden reeds eenen schat voor den dag te brengen; maar in stede van dat, vonden zij Kazems pantoffels, die met hunne nagels het net zoodanig verscheurd | |
[pagina 11]
| |
hadden, dat er lang moest aan gewerkt worden, om het te herstellen. Vol misnoegen tegen Kazem, wierpen zij zijne pantoffels recht in zijn open venster. Maar juist in deze kamer, stonden al de kristalflesschen vol van het kostelijke rozenwater dat hij gekocht had; en toen de zware, met nagelen beslagen pantoffels daarop vielen, zoo werd het kristal verbrijzeld, en het rozenwater vloot op den vloer. Men stelle zich Kazem voor, wanneer hij in de kamer trad en de verwoesting gewaar werd. Vervloekte pantoffels, riep hij uit, gij zult mij verder geene schade veroorzaken. Aanstonds nam hij eene schop, liep er mede in den tuin, en dolf haastig eenen put, om er zijne pantoffels in te begraven. Terwijl hij daarmede bezig was, geviel het, dat een zijner buurlieden, met wien hij sedert lang in vijandschap leefde, door zijn venster keek, en het haastige graven van Kazem bemerkte. Onverwijld liep hij tot den stadhouder en meldde hem in het geheim, dat Kazem eenen grooten schat in zijnen tuin ontdekt had. Meer was er niet noodig, om de geldzucht des stadhouders aan te prikkelen. Hij ontbood den gewaanden vinder, die hem te vergeefs verzekerde, niets opgedolven, maar veeleer iets ingelegd te hebben; de stadhouder wilde hem niet gelooven. Te vergeefs groef hij de pantoffels weder op en liet ze zelven voor het gerecht getuigen; de magistraat had zijn gedacht op geld gezet, en Kazem moest zich nogmaals met eene groote som los koopen. Vol wanhoop ging hij van den stadhouder weg, met zijne dure pantoffels in de hand, en verwenschte ze uit den grond zijns harten. Waarom, sprak hij, zou ik u nog, als eene schimp op mij zelven, in de handen dragen? Met deze woorden wierp hij ze, niet verre van 's stadhouders paleis, in eene waterleiding. Nu zal ik, dacht hij, toch niets meer van u hooren, nadat gij mij zooveel gekost hebt. Maar de pantoffels werden juist in de verslijkte buis der waterleiding gedreven. Slechts deze bijvoeging was er nog van noode, en na eenige uren, stond de vloed stil, de waters liepen over, en zelfs 's stadhouders gewelf werd overstroomd. Overal heerschte angst en verwarring; de sluismeesters werden tot verantwoording geroepen. Zij onderzochten de waterleiding en, gelukkig voor hen, vonden de pantoffels in het door hun verwaarloosde slijk. Daarmede hadden zij zich weldra gerechtvaardigd. De eigenaar der pantoffels werd in hechtenis genomen, en, daar dit als eene boosaardige wraak op den | |
[pagina 12]
| |
stadhouder voorkwam, moest hij nog eene grootere boet dan de twee vorige betalen. Zijne pantoffels werden hem echter zorgvuldig terug gegeven. Wat zal ik nu met u doen, sprak Kazem, gij vermaledijde pantoffels? Aan alle elementen heb ik u prijs gegeven, en steeds kwaamt gij met grooter verlies voor mij terug. Nu blijft mij maar een ding meer over: de vlam zal u verteren. Maar, voer hij voort, terwijl hij ze wikte, daar zij zoo geheel met modder gevuld en met water doorweekt zijt, zoo moet ik u nog het zonnelicht gunnen en op mijn dak droogen: want u weder in mijne woning brengen, daarvoor zal ik mij wel wachten. Met deze woorden steeg hij op het platte dak van zijn huis en legde ze aldaar neder. Maar het ongeluk had nog niet opgehouden hem te vervolgen. De laatste slag, die hem voorbehouden was, was de gruwzaamste van allen. De hond van zijn buurman werd de pantoffels gewaar. Hij sprong van het dak zijns meesters op Kazems dak, begon er meê te spelen en ze overal rond te sleuren. Zoo sleepte hij de zware pantoffels tot aan den rand van het dak, en eene daarvan viel recht op het hoofd eener vrouw, die, met een kind op den arm, juist voor het huis voorbij ging. Zij zelve viel neder en het kind stortte uit hare armen op de steenen. Haar man bracht zijne klacht in voor den rechter, en Kazem moest harder boeten, dan hij ooit geboet had; want zijne onvoorzichtige pantoffels hadden bijna twee menschen doen verongelukken. Wanneer hem dit vonnis aangezegd werd, toen sprak Kazem met eene ernstigheid, die den kadi zelven tot lachen bracht: Rechter der gerechtigheid, alles wil ik geven en lijden, waartoe gij mij veroordeeld hebt; maar ik roep ook de bescherming van het gerecht voor mij in, tegen de onverzoenlijke vijanden, welke de oorzaak zijn van al mijn kommer en al mijn onheil, tot op dit oogenblik toe. Het zijn deze rampzalige pantoffels. Ze hebben mij in armoede en schande, ja zelfs in levensgevaar gebracht, en wie weet wat zij nog in hunne schild voeren! Wees rechtvaardig, o edele kadi, en neem een besluit, dat alle ongeluk, welk deze werktuigen der booze geesten ongetwijfeld nog zullen stichten, niet mij, maar hun ten laste gelegd worde. De rechter konde zijne bede niet afwijzen. Hij behield de rampspoedige stoorders der openbare en huiselijke rust. Den ouden man gaf hij echter deze leer: Dat de ware spaarzaamheid slechts in de behoorlijke aanwending van het geld, en niet in het bijeen schrapen daarvan, bestaat. |
|