Sinnepoppen
(1949)–Roemer Visscher– Auteursrecht onbekend
[pagina 79]
| |
EEN Man, die soo veel heeft ofte weet te werven als de nature eyscht ofte behoeft, en niet veel meer, die wordt gheacht voor een sober ghesel, als die* genoegh heeft te doen met hem selven te bedroopen*; maer mach niemandt helpen of onderstant doen van zijn tijdtlijcke have; die leeft even wel vrolijck, om dat hy niet en heeft te besorghen veel ydele dinghen ende sinnelijckheden,* die de vette Voghels met wille* deur dertelheydt* op haer laden. Ende wordt hier vergeleecken by de Nachtegael, die soo wel met zijn luttel veeren ghekleedt is, als de Swaen met zijne dicke ende menichte van pluymen. Het Nachtegaelken singht vrolijck, springhende van tacke op tacke, onbenijt, onbekommert: de Swane leyt lodsigh* ende luy op het water, wordt van veelen besien, ende daer door benijdt. Gaet nu ghy Gieriegaert* ende maeckt u nest groot met moeyten ende arbeydt, dat het kleyne Voghelken niet doen en wil, om dat het weet, dat ghy meer benijdt dan bemint zijt. | |
|