Wat is er op de kermis te zien? / Nog iets van de kermis(1848)–Harco Ilpsema Vinckers– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] [pagina 9] [p. 9] De kleine kunstrijder. ‘Hop, mijn paardje, hop, hop, hop, Snel, in vliegenden galop, Over stok en steen; Ik sta vast en wankel niet, - Brak, als ik u slippen liet, Ligt een arm of been.’ Ziet dien kleinen ruiter hier, Op dat sterk on moedig dier, Zonder zaâl of toom; Rent het ros gelijk de wind, Los en luchtig staat het kind, Stuift er langs met stoom. En de wakkre waaghals zwaait, Zwenkt zijn hoepel, wendt en draait, Wipt er fluks doorheen; Alles handklapt, juicht hem toe, Joelt en jubelt blij te moê, Prijst zijn rappe leên. Maar... o wee! daar houdt Hansworst 't Paardje een plank vlak voor de borst - Stuit het in zijn vaart? - Neen, de koene klepper springt Knap er over, - niets bedwingt Ooit het vlugge paard. Schertsend roept de kleine man: ‘Ei, Hansworst, wat zegt ge er van? Dat viel tegen, maat! Staak uw ijdel pogen vrij, Weinig, manlief, schaadt het mij, En 't geeft u geen baat.’ En op nieuw weer vliegt hij voort, Rijdt en rost hij ongestoord 't Ruime renperk rond; Nooit ter wereld schooner taak - Ja, zoo men bij 't kunstvermaak Ook nog leering vond. Vorige Volgende