De kermis en wat er op te zien is(ca. 1865)–Harco Ilpsema Vinckers– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] [pagina 9] [p. 9] De goochelaar. Hier ziet ge al weêr een ander man, Die voorgeeft, dat hij toovren kan; Doch wat hij zegge, of wat hij doe, 't Gaat alles toch natuurlijk toe. Maar evenwel zijn, naar ik merk, Die toeren toch verbazend sterk. - Zóó toont hij u een' beker, die, Schoon men hem nog zoo goed bezie, Behoorlijk ledig is; maar, och, 't Is alles schijn en fijn bedrog! Hij zet bedaard zijn beker neer En mompelt: ‘Een, twee, drie, passeer!’ En raakt er met zijn stokje eens aan, En ligt hem op - ha, allen staan Verstomd. - Was pas de beker hol, Thans is hij tot den rand toe vol. - Dan heeft hij weêr van deez' of geen' Een horologie graag ter leen, [pagina 10] [p. 10] En geeft men 't hem, dan stoot hij ras Het in een vijzel fijn al glas; Maar geeft het u - ik vind het vlug! - Iets later heel en wel terug. - Nog toont hij kunstjes met de kaart, En menig bromt er in den baard En staat verwonderd en ontzet; Want hoe men op zijn handen let, Of met den neus er boven staat, Toch merkt geen stervling hoe het gaat. Wie knap is en wat afgerigt, Dien is vaak 't allerzwaarste ligt. Ook is het zeker, dat die man, Hoe slim dan ook, niet toovren kan; Want kon hij dat, hij hekste wis Vóór alle dingen - goud, naar 'k gis, Waarom zoo velen, voor en na, Steeds gaan naar California. Vorige Volgende