Pefroen met het schaapshoofd
(1691)–Ysbrand Vincent– Auteursrechtvrij
[pagina III]
| |
Voorrede.MEn heeft sedert eenige jaaren, verscheidene Bly, en Kluchtspelen, uit de Fransche, in onze Taale overgebragt: maar het Lót, om zo te spreeken, is aan zeer weinige gunstig geweest. De oorzaak hunner ongenade, komt, óf uit eene kwaade verkiezinge, óf door onmagt der onervaarene Berymers: want óf men al, by geluk, eene stóffe, bekwaam voor ons Tooneel, in handen krygt, en niet in zyne magt heeft, dezelve na onze spreekwyze, zeden, en manieren te schikken, en de omstandigheden, in dier voegen te veranderen, dat de Fransman daar te eenemaal uit geraakende, de Geschiedenisse schyne onder onze Landsgenooten voorgevallen te weezen, is het by na onmoogelyk, dat een Bly, óf Kluchtspel, proef zal kunnen houden. De ervaarenheid heeft dit klaar doen zien, in l'Esprit Folet, l'Ecole des Jalous, Le Bourgeois Gentilhomme, Le Malade Imaginaire, en verscheidene andere diergelyke vertaalingen, waar aan echter geene kósten gespaard zyn, om ze met Gezangen, kunstige Baletten, enz. op te pronken. Zeker aanzienlyk, en voornaam Heer, van een doordringend oordeel, zeide by zeker voorval, dat het vergeeffelyk was, om aan dus daanige vertaalde Stukken, eenige achtinge by de onkundige te geeven, dat men daar by stelde: uit het Fransch van Mr. Moliere, enz. maar in tegendeel zeer nadeelig, op de Tytel van Bly, óf Kluchtspelen, die verstaanlyk, en kunstig verhandeld, niets van de Fransche Dichter, als de enkele stóffe, hadden behouden. Dit is in sommige Blyspelen, door dien Heer genoemd, en in Waarenar met de Pót, uit de Latynsche Aulularia ontleend, door de Heer Hooft, met groote kunst waargenomen. Plautus steld de Geschienis, al had men ze te Athenen bespeurd;
Maar wat is'er ook, dat te Amsterdam niet gebeurd?
Dus neemen wy bekende Plaatsen, en Straatjens.
Niemand trek hem iets aan, 't zyn maar hoofdelooze praatjens.
| |
[pagina IV]
| |
Eene voorzigtige, en verstandige verkiezinge, geeft zekerlyk, een groot voordeel; dóch de goede uitslag van een Spel, het zy eene Vertaalinge, Geschiedenisse, óf eigene Vindinge, hangt daarom niet te eenemaal af van de Stóffe die men verhandelen wil: want vólgens het Gebruik, en Misbruik des Tooneels, van de Heer Andries Pels,
Ga naar margenoot+ Is 't juist niet in de stóf, dat al de kunst bestaat;
Verscheidene andere sieraaden doen de Spelen
Zo verre in waerde van malkanderen verscheelen
't Is nu onfeilbaar by de meeste jonge Maats,
Wenze in een' mag're stóf, op de eenheid van de Plaats
En Tyd, maar letten, en wanneer ze in hunn' Bedryven
Geen gaaping lyden, nóch die ledig laaten blyven,
Dat hun Tooneelstuck, dan verdiend de lóf, en gunst
Der kenneren, en net gemaakt is na de Kunst;
Zich zelf inbeeldende, als dat is in acht genomen,
't Is dan verre in de kunst, ja verr' genoeg gekomen.
Onnoz'le, 't is het minst dat iemand in een Spél
Waarneemen moet, al past het by 't voornaamste wél.
De Byverdichtsels in uw stóf zo net te weeven
Dat zy geen dubbelheid, nóch ander misstal geeven,
Zeer naauw te letten op het leggen van de knoop
Des ganschen Handels, op het leiden van de loop
Tót aan de ontknoopinge, en 't natuurlyk, fraai ontwinden,
Zyn Kunsten, by geen Onervaar'ne, licht te vinden;
Maar zeer noodzaakelyk, indien gy staat na lóf:
Want gy vind uit zich zelf, niet een bekwaame stóf
O Dichter, tót een Spel; ga vry in alle hoeken
Na Fabels, ga vry na Geschiedenissen, zoeken.
Doorgaans word ook weinig in acht genomen, de Ondeugd, haatelyk af te schilderen, en den onschuldigen Lyder in zyne eere, en ruste te herstellen, om daar door de Aanschouweren, met eene afschrik voor het kwaad, en opwekking tót weldoen, vergenoegd, te laaten vertrekken, gelyk ook by de vólgende Vaerzen uit het bovengenoemde werk, te zien is. | |
[pagina V]
| |
Ook moet de Deugd, hoewel beklaagd, niet blyven zuchten:Ga naar margenoot+
Want alzo wel in Treur, als Blyspel, ja in Kluchten,
Is 't aangenamer dat de Deugd daar word geleerd,
Dan dat daar de Ondeugd, óf de Zonde, in triomfeert.
Wat geeft het aan den Volke een wonder groot genoegen
Wanneer het Waarnar ziet, zich na de reden voegen;
Als hy die Pót vol Goud, met zo veel angst bewaard,
Met zo veel rouw gemist, na 't vinden onbezwaard
Aan Ritsaard geeft, én door een edelmoedig kiezen
Koopt rust voor kommer, van 't bewaaren en verliezen:
Als Klaartje, onnozelyk bedroogen, én misleid
Door 't knaagend overschót van Ritsaards deugd'lykheid,
Word blyde Moeder, en vernoegde Bruid, in 't nypen
Der hoogste nood, uit vrees van straf voor haar vergrypen.
Eenige Fransche Dichters, voeren dikwils der Spaanjaarden Jaloezy, op het allerbelachchelykste ten Tooneele, door dien die hartstócht aan het Fransche Hóf, schier voor eene Doodzonde word gerekend. Iemand, die zonder overleg, zede, en Tooneelkunde, een Spel van die Natuur, na de Letterlyke zin in het Neêrduits wilde vertaalen, en eene ontrouwe Vrouw, van de welgegronde minnenyd haares Mans, deed triomfeeren, zou lichtelyk de ruuwste, en Ondeugenste hoop, zyner Aanschouweren, doen lachchen, gelyk dat onder anderen in de vertaalinge van George Dandin, op de naam van Lubbert Lubbertsz, uitgegeeven, is gebleeken: dóch hy zal de verstandige en zedige Toehoorderen, op het allerhoogste, mishaagen, en 't Oogwit niet bereiken dat'er in een welgesteld, en leerzaam Spel vereischt word. Hy heeft op 't rechte wit gemikt,
Die stigtende ook de Geest verkwikt.
De Fransche Blyspeldichter, en vermaakkelyk Speler Poisson, heeft in zyn eerste Kluchtspel, Lubin, anders Le Sót Vangé, gelyk ook in eenige volgende, van hem in 't licht gekomen, | |
[pagina VI]
| |
deeze aanstootelyke Klip, voorzigtiger als Mr. Moliere, in eenige zyner Stukken, weeten te myden. Lichtelyk door dien de eerste meest toeleide om de Burgers, en deeze, een Hoveling geworden, om voornaamelyk het Hóf te behaagen. Op wat wyze Pefroen, uit Lubin getrokken, in onze Taale verhandeld, overzien, en herdrukt, te voorschyn komt, staat aan de Verstandige Liefhebberen te oordeelen. De anderen zullen 'er hachchelyk meer misslagen als deezen, in vinden: maar de grootste gebreeken die'er in zyn, gelyk dat veeltyds gebeurd, over het hoofd zien. Dit zouwmen evenwel tót zyn voordeel kunnen zeggen, dat hoe dikwils hy ook sedert ruim twe en twintig jaaren, het Tooneel betreeden heeft, hem het geluk, meer als veele andere by gebleeven is, vande Aanschouweren nóch nooit mishaagd te hebben. De Ziel van het Tooneelspel, is het kunstig en natuurlyk vertoonen; dóch hoe grooten luister, een verstandig en geacht Tooneelist aan de Spelen byzet, het is echter, na ons begrip, te eenemaal buiten zyn vermogen, een Ondeugend Spel in achtinge, óf een goed Tooneelstuk, by de verstandige, in kleenachtinge te brengen De onzydige Kenneren, zullen aanstonds, door het vertoonen, en in het leezen zien, óf het gebrek, in het Speelen, óf in het Spel zelve is. Deeze Voorrede, enz. op het verzoek van een Vriend, daar zulks niet aan geweigerd konde worden, voor dit Kluchtspel gesteld, zullen wy, om niet te verveelen, eindigen met de volgende vaerzen. Wy zien te graag dat hy, wien we onrecht geeven, lydt.
Weshalven 't Huuwelyk van Niet, ook Haat en Nyd,
De Ontrouwe Dienstmaagd, en Pefroen, en Kwaade Grieten
Behaagen, om dat we ons gewenschte wit beschieten.
Die dan verdiende lóf, in 't stichten van de Jeugd
Behaalen wil, geef straf aan Ondeugd, loon aan Deugd.
|
|