Aan den Leezer.
DIt Kluchtspél in Muzyk, zou lichtelyk niet gedrukt zyn, indien de ervaarenheid niet had doen zien, dat de Toehoorderen van Operaas, geen genoegen neemen, zo ze in het vertoonen, de woorden, óf ten minsten de zin, niet weeten van 't geen in het Zingen, somtyds niet duidelyk genoeg, verstaan kan worden.
De buitenspoorige Minnedriften, Heersch, en Geldzugt, worden hier, zonder iemand in 't byzonder op zyn Zeer te treeden, natuurlyk verbeeld, en de Hulpmiddelen beknóptelyk, en Zedekundig aangeweezen, om zich van die Hartstóchten te zuiveren.
Het is eene Nieuwigheid, van welkers natuur men nóch niets op het Tooneel heeft gezien. In de Redeneering van de Kwakzalver, heeft men dezelve woorden en órde gevólgt, die de Hoogduitschen in hunne Opsnyeryen, gewoon zyn te gebruiken.
Het Muzyk is met de eigenschap der Redeneeringen, na het oordeel der naauwkeurige Kenneren, kunstig gemaakt, en over een komende.
Dit Muzykstukje komt in eene slechte en nadeelige tyd te voorschyn, dóch zo het evenwel eenigzints behaagen, en de Godshuizen, voordeel aanbrengen kan, zal zulks ons moog'lyk aanleidinge geeven, om van tyd, tot tyd eenige andere aangenaame Stóffe, Operaas gewyze, als auders, ten Fooneele te voeren.