Inleiding
Wie zich niet met politiek bezighoudt, heeft de politieke keuze die hij zich zou willen besparen, al gemaakt: hij dient de heersende partij.
Max Frisch, 1948
Uit rapporten van het Duits militair bestuur, bleek hoeveel belang de bezetter eraan hechtte dat het culturele leven gewoon zijn gang ging. Nooit werd er zoveel gepubliceerd als in de oorlogsjaren. Zelfs auteurs als Vermeylen, Van Hoogenbemt, Toussaint van Boelaere, Richard Minne en vele anderen die niet van Nieuwe Ordesympathieën konden verdacht worden, hebben verder gewerkt. Louis-Paul Boon debuteerde met een werk dat volgens ‘volksverbonden’ recensenten beschouwd werd als decadent en negatief, maar knap geschreven. Weinig auteurs propageerden in hun werk Nieuwe-Ordeideeën. Van literair verzet was hier evenmin sprake en dat verbaast wel even. Nico Rost bijvoorbeeld had het hier over ‘het verraad der klerken’. In tegenstelling tot Nederland en Frankrijk hadden we geen echte verzetspoëzie. Alleen Herman van Snick heeft zich in dat verband verdienstelijk gemaakt.
In de gevallen waar we van collaboratie kunnen spreken, treden heel wat schakeringen op.
Er was eerst en vooral een beperkte groep die getuigenis aflegde van zijn geloof in het nationaal-socialisme. Hierbij denken wij ondermeer aan Verschaeve, Bert Peleman, Nand Vercnocke, Blanka Gijselen, J.-L. De Belder, Frans Demers... Strijdliederen en huldegedichten aan Adolf Hitler zijn daar de duidelijke neerslag van. Ook bij sommige recensenten werd de verbondenheid met het nationaal-socialistische Duitsland als norm gehanteerd.
Buiten de literatuur was er van deze vorm van samenwerking met de Duitsers nog minder sprake. Bij de musici beperkte dit zich tot een paar strijdliederen voor het Vlaams Legioen, de Dietsche Militie-Zwarte Brigade of NSKK. In de beeldende kunsten waren er evenmin veel voorbeelden te vinden. Vooral Frans van Immerseel en enkele karikaturisten lieten zich op dat vlak gelden.
Talrijker waren de kunstenaars die actief waren in het ‘vernieuwde’ cultuurleven. Toch waren de organisaties of instellingen die op dit gebied werkzaam waren geenszins een uitvinding van de Duitsers. De cultuurraden bv. bestonden al in 1938, maar hun samenstelling en doelstellingen werden sterk gewijzigd tijdens de bezetting. De beroepsvereniging voor kunstenaars (Kunstenaarsgilde) ontstond in februari 1940 en de andere verenigingen, o.a. VVL, Davidsfonds, VTB, enz... zetten hun activiteiten voort. In tegenstelling tot Nederland wilden de bezettingsautoriteiten zich niet te veel bemoeien met het cultuurleven. En als dat dan toch gebeurde, mocht het niet te veel opvallen.