Maar Janmaat - de Janmaat van den heer v. O. was een creatie! Voorzeker, ik ben niet de eenige geweest, die bij het aanschouwen van zijn furore makend entrée de scène gedacht heeft aan dat illustre voorbeeld van geestdriftwekkend opkomen, M Sp.... (die op de kermis te Nichtevecht in het jaar 19.. met een applaus werd ontvangen dat de tent deed instorten).
Nietwaar, de heer v. O. heeft zich naar dit model gevormd? Hij had niet beter kunnen doen! In een rol van dit soort: de deugd- en onschuldreddende man met de ruwe doch joviale manieren, zoo vierkant en zoo rond, de onontbeerlijke ‘deus ex machina’ van het ware volksstuk - kan men zich geen beteren stijl denken. Hoe breed en zelfvoldaan over wat hij doen zal, komt hij op, de sterke man van het stuk, de brave borst uitzettend voor moede hoofden om zich tegen te vlijen, de armen gespreid als gereed om de groote moreele schoonmaak te beginnen, de stem boordevol van edele zelfgenoegzaamheid, niet missend indruk te maken zelfs op de zwartste zielen.
Zal ik elk der medespelers nu nog verder den lof toe zwaaien, die hem of haar toekomt? Dit zou mij te ver voeren. Toch kan ik niet nalaten een woord van eerbiedige bewondering te zenden aan mevrouw S., die den vondeling Adolphe wist weer te geven met een vlugheid en dartelheid, welke men van een moeder van zes kinderen nauwelijks had durven verwachten, - en lof toe te zwaaien aan den heer W. die de beide grijsaards, den Graaf en den vrek Hippolyte, speelde met een natuurlijkheid, waarlijk hoogelijk te waardeeren in iemand, die de kleinzoon van één hunner - ja desnoods van beiden! - had kunnen wezen!
Maar ik wil niet doorgaan. Ik wil geen afzonderlijke regelen meer wijden aan de meesterlijke regie, welke den