Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries
(1968)–Simon Vestdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
foto: E. van Moerkerken
S. Vestdijk in 1939 | |
[pagina 6]
| |
foto: Eva Besnyö
Theun de Vries in 1940 | |
[pagina 7]
| |
InleidingIn 1936 besprak ik voor de VARA-mikrofoon in een letterkundige uitzending de gedichtenbundel Kind van stad en land door S. Vestdijk. Vestdijk was toen de in de volle glans van zijn gewapend talent opgekomen, niet eens meer zo jonge auteur van verzen, romans, novellen en studies - een veelzijdige kunstenaar die zowel frappeerde door de eruptieve vruchtbaarheid van zijn talent als door een nieuwe, oorspronkelijke, rusteloze gedachten-arbeid verradende toon. De hele figuur van de schrijver week qua vorm en inhoud af van de vitalistische en neo-zakelijke stromingen die destijds opgeld deden, anderzijds vertegenwoordigde Vestdijk - ondanks zijn redakteurschap van het blad - ook weer niet de ‘Forumstijl’ in zijn volstrektheid. Hij had, zoals hij ergens in de hierna volgende brieven zegt, een typische positie ‘tussen de partijen’, een heel eigen stelling, betrokken, die het ook mogelijk maakte dat juist tussen hem en mij een langdurige briefwisseling ontstaan kon. Zijn figuur, kortom, fascineerde mij zoals ze velen fascineerde. Mijn radiobespreking van de bovengenoemde bundel getuigde van die bewondering en waardering, en ik had, toen ik de bespreking als artikeltje in het maandblad De Stem publiceerde, een afdruk daarvan aan de dichter gezonden, die mij zeer heus antwoordde. Het was het begin van een kennismaking die, traag ingezet, kort vóór maar vooral in de oorlogsjaren tot een hoogst aktieve uitwisseling van gedachten zou leiden. Deze konfrontatie werd uiteraard in de hand gewerkt door de verbondenheid, die er in de bedreigde jaren van de Duitse bezetting tussen alle anti-fascistische Nederlanders bestond. De vriendschap tussen S. Vestdijk en mijn persoon vond ongetwijfeld mede uitdrukking in tamelijk regelmatige bezoeken van mijn kant aan Doorn, waar Vestdijk zich in 1939 vestigde en sindsdien verblijft; maar de voorliefde van Vestdijk voor teruggetrokkenheid en het feit, dat ik mij na juni 1941 op allerlei adressen in Midden- en West-Nederland schuil moest houden voor de vijand, maakte naast de persoonlijke ontmoetingen vooral de dialoog per brief noodzakelijk. En de post in de oorlogsjaren werkte door. De brieven, door Vestdijk aan mij gericht, zijn door mij bewaard; de mijne heeft hij in verschillende etappes, de laatste definitief na mijn arrestatie door de Landwacht in de zomer van '44 om begrijpelijke redenen vernietigd. Men kan dit feit vandaag natuurlijk betreuren; gezien vanuit de bezettingswerkelijkheid en Vestdijks eigen, niet onbedreigde positie - die uit de briefwisseling blijken zal - doet het feit niet vreemd aan. Het ontbreken van mijn brieven heeft de korrespondentie van twee auteurs, die elkaar ondanks (nog altijd) sterk divergerende levensopvattingen in de bezettingstijd zeer na gekomen waren, tot een wat eenzijdige aangelegenheid gemaakt. Natuurlijk niet geheel en al: in de brieven van S. Vestdijk vindt men, afgezien van de echo van de doorstane jaren, uiteraard die van mijn brieven terug. Zij blijven echter in de eerste plaats bepalend voor de persoon van de korrespondent en niet in 't minst voor zijn werk: een onbedoeld kommentaar, dat m.i. over de afstand van een kwarteeuw wint aan | |
[pagina 8]
| |
kuriositeit en waarde. Als materiaal voor een toekomstige wetenschappelijke biograaf van S. Vestdijk heb ik ze elders bestemd als ‘kartons voor een portret’, en tevens als illustratiemateriaal voor bepaalde stemmingen en stellingen van onze veelzijdigste hedendaagse schrijver een bescheiden bloemlezinkje uit deze brieven gegeven, als voorspel tot een reeks gesprekken, die ik in de eerste dagen van 1968 met Vestdijk heb gevoerd en opgetekend.Ga naar voetnoot1 Om al deze objektieve alsook subjektieve redenen zijn de brieven hier thans in hun volledigheid gebundeld en gepubliceerd in de serie Achter het Boek, een voor dit doel vrijwel ideale dokumentenreeks. De volledigheid moet men aldus verstaan, dat zij zich uitstrekt tot de hier gepubliceerde teksten in hun integrale vorm; de schrijver van de brieven heeft daartoe royaal meegewerkt, en de uitgever is hem daarvoor van harte erkentelijk. De brieven, die ik met Vestdijk wisselde vóor hij zich te Doorn vestigde - een 4-tal - alsook die van na de bevrijdingsmaand, mei 1945, zijn in deze bundeling niet opgenomen.Ga naar voetnoot2 Tot de volledigheid mogen ook de enkele brieven gerekend worden, die Vestdijks onvergetelijke huisgenote en trouwe vriendin, mevrouw Ans Koster-Zijp, tijdens Vestdijks internering als gijzelaar tot mij richtte. Zij houden de vitale draad van onze gedachtenwisseling als 't ware namens hem vast, tot aan het ogenblik waarop de (brief)schrijver zelf de pen weer in ‘vrijheid’(!) voeren kon. De meeste van deze epistels uit de omineuze bezettingstijd spreken voor zichzelf; noodzakelijk was uiteraard kommentaar t.a.v. personen of bepaalde situaties. De brieven 60, 61 en 70, die in hoofdzaak handelen over Vestdijks denkbeelden, samenhangende met zijn studie De toekomst der religie en die blijk geven van een uitgebreid briefdebat, zodat zij zelfs de omvang krijgen van een essay, heb ik niet van aantekeningen voorzien. Kontroversen en standpunten blijken uit de tekst zelf; een oprakeling van mijn argumenten zou teveel plaatsruimte vergen. De lezers van deze brievenreeks mogen het mij tenslotte ten goede houden, dat ik hier en daar uitvoeriger over mijzelf spreek; als altera pars van de relatie, die de hele briefwisseling doortrekt, kan ik op bepaalde punten moeilijk in de schaduw blijven. Voorjaar 1968 theun de vries |
|