Gestelsche liederen(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] Marsyas Hij was geen snoever en geen ijdeltuit, Maar daagde Apollo uit alleen omdat Hij zich steeds ver van hem gehouden had En in zijn stem 't verterend godsgeluid Nooit had geduld, noch op zijn kunst'naarspad Die streng wijzende hand, noch in zijn fluit Dat vreemde zuchten, dat de grens beduidt Voor wie zichzelf liefst onvermengd bezat. Vertrouwd ook met de diepste kunst'naarskwalen, Bestreed de god hem niet als een gevaar, Maar trof hem slechts met zijn alziende stralen. Toen - om zichzelf te zijn - trok hij zijn huid, Dat goddelijk bezoedeld schandkleed, uit En bloedde naakt en stierf als kunstenaar. Vorige Volgende