tactiek. Om Else niet te belasten of te vernederen heb ik gezwegen zoveel ik kon en de beloning ligt hier vóór me, want ik begin langzamerhand te geloven, dat men mij deze schrijfbenodigdheden heeft toegestaan hoofdzakelijk uit dankbaarheid omdat ik niets ‘onthuld’ heb en, misschien, omdat ik de staatspolitie van een lastige taak heb ontheven. Ik was onschuldig, onpartijdig, ‘unpolitisch,’ en nu laat men mij mijn gang gaan. Deze papieren komen nog wel over de grens. Vaarwel, Peter. En nu? Ik zou graag nog willen weten of zij ‘unberührt’ en mij trouw gebleven is, maar ook dit eigenlijk alleen uit nieuwsgierigheid. Haar verklaringen over haar verhouding tot Steinmann zijn even vaag gebleven als die van Frau Koch. Zij bevestigde, dat hij haar ten huwelijk had gevraagd; over alles wat daarmee samenhing sprak zij met een minachtende spot, getemperd slechts door haar verlegenheid. Maar tot driemaal toe heeft ze gezegd, dat ze altijd van mij was blijven houden... Het doet er ook zo weinig toe. Helderder dan ooit te voren zie ik in, dat liefde en haat geen drijfveren zijn voor onze handelingen, drijfveren om iets naar ons toe te halen of van ons af te stoten, in bezit te nemen of te verdelgen, maar verschijningsvormen van de macht die ons in de banen leidt onzer bestemming, en deze bestemming, al weer, ligt hier voor me, in de gedaante van dit koortsachtig volgeschreven papier. Dit papier is het, dat de onvoorwaardelijke overgave mogelijk heeft gemaakt, die ik eens tegenover Peters scepticisme verdedigde! Want niet aan de schijngestalten kan men zich overgeven, die al onze medemensen, dus ook de vrouwen, voor ons zijn, doch alleen aan de innerlijke realiteit. Else Böhler heeft in haar eigen irreëel wereldje geleefd; geheimzinnige krachten, waar zij niets van afwist, bereikten míj. Maar ze bereikten mij om omgezet te worden in realiteit, om hun zinneloosheid te verliezen! Laat Peters formule juist zijn, die van het ‘moedercomplex’. Een woord als een ander, even duister en onredelijk als ‘Schützkaf-