Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] XIV Kom aan mijn hart, mijn Eene, Die zoo uzelf vergaat. Ik reik door de afgrond hene Mijn hand, die nooit verlaat. Wat ware ikzelf, ik arme, Hief de behoeftge niet Op hoop dat ik me erbarme Zijn oogen naar 't verschiet. Een mooglijkheid, maar nimmer Een werklijkheid, ontgleed Geen flonkring me, als uw glimmer Mijn straal niet laaien deed. Vorige Volgende